Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Nederlandse begraafplaats in Elmina / The Dutch Cemetery in Elmina

Op zoek naar

Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (1/2)

klik dan
HIER

Op zoek naar

Elmina, de laatste Afrikaanse kolonie van Nederland (2/2)

klik dan HIER




Geinteresseerd in een lezing over Elmina door de auteur van dit verhaal, Aad Engelfriet?

Voor meer vrijblijvende informatie

aad@engelfriet.net




In het 2e Elmina verhaal hebben we kennis gemaakt met Urban Solutions uit Rotterdam, verantwoordelijk voor het Elmina Cultural Heritage Programme. Dit programma probeert Elmina een opknapbeurt te geven en tegelijkertijd, d.m.v. van toerisme en economische ontwikkeling, de levensstandaard van de mensen in Elmina een boost te geven. Onderdeel van dit projekt is het opknappen van het Kasteel, het Fort (Coenraadsburg) de Nederlandse kapel en het kerkhof en het oprichten van een museum.

Bezoek a.u.b. onze websites

www.elminaheritage.com

www.urban-solutions.nl

Nieuwsgierig naar een paar citaten en foto's uit hun pdf flyers? Klik dan even HIER. Wil je ze zelf helemaal compleet hebben, neem dan natuurlijk kontakt op met www.urban-solutions.nl

Via Flore de Vries van Urban Solutions ontvingen we een lijst met namen gerelateerd aan de begraafplaats op Elmina met het verzoek of wij achter meer gegevens konden komen.

elminaurban5cemeterydutch

De Nederlandse Begraafplaats

The Dutch Cemetery

Onderaan deze pagina informatie over de Nederlandse Begraafplaats in Brazzaville.

De door Flore de Vries opgestuurde Engelstalige lijst werd samengesteld door Anthony Annan-Prah. Aangezien onze site Nederlandstalig is, zijn we begonnen met deze lijst verkort in het Nederlands weer te geven:

  1. J.C.W.M. Joost, 1840 - 1872, 1e Luitenant

  2. Gouverneur J. P. Hoogenboom, - 1808, Ontwerper van de Nederlandse begraafplaats (1806)

  3. C.H. Bartels, Zoon van Gouverneur C.L. Bartels (1798 - 1804)

  4. Kweku Andoh, secretaris van Koning Nana Kobina Gyan van Elmina

  5. Harriet Bartels

  6. J.A. de Veer, - 1926, Zoon van Gouverneur Jacobus de Veer (1790 - 1794)

  7. Martin Auguste Orth, 1818 - 1848, geboren in Yieper. 1e Luitenant en Commandant van het Kasteel. Bevriend met Gouverneur A. van der Eb

  8. Carel Hendrik Bartels, 1792 - 1850

  9. Adrianus Isaac Runckel, 1807 - 1851, Commies

  10. Gouverneur A. van der Eb, 1813 - 1852, Gouverneur van Elmina van 1840 - 1846

  11. Charles Walters, 1850 - 1856

  12. Francoise Johanna Gerardina Aemaelia Smeets, 1865 - 1867

  13. P. Koning, - 1868, 2e Luitenant

  14. Henry Steinhusen, - 1869

  15. Adrianus de Heer, - 1874

  16. Richard Henry Hare, 1845 - 1874

  17. Pater Eugene Murat, 1839 - 1880

  18. F.W.H. Stovie, - 1880

  19. Claude Arthur Bettington, - 1880

  20. W.M. Constable, - 1880, Britse aannemer

  21. Antoinette Attevelt, 1829 - 1881

  22. Paul Dane O'Brien, 1851 - 1882

  23. Lo. Stovie, - 1882

  24. Harriet Bartels, 1835 - 1882

  25. Richard Read, 1825 - 1882

  26. Peter Dyke, - 1882

  27. Christina Adams, - 1882

  28. Emelia Bartels, 1818 - 1882, dochter van C.H. Bartels

  29. Pater Peter Miessen, 1853 - 1883

  30. Pater Pierre Legeay, 1846 - 1883

  31. Pater Ange Gaudeul, 1848 - 1887

  32. Wilhelmina Vroom, 1869 - 1888, dochter van H. Vroom

  33. Catherine R.M. Menson, 1868 -1885, dochter van Jacobus van der Puye

  34. Zuster Perpertua, - 1890

  35. Thomas Bolton Waterfield, 1859 - 1890

  36. Pater Ernest Granier, 1859 - 1891

  37. Pater Otto Hilbert, 1867 - 1891

  38. John Reinhart Werner, 1868 - 1891

  39. Pater Emile Burgeat, 1867 - 1893

  40. Pierre Daniel, 1886 - 1893

  41. Henri Pole Brookland MacBride, 1870 - 1894

  42. W. Taylor, - 1895

  43. Egbert Caldwell Cooper, 1872 - 1895

  44. Pater Jean Marie Michon, 1852 - 1895

  45. J. Peter Wartemberg, 1861 - 1895

  46. Fred Isaac Dolphine, 1849 -1895

  47. King Kobbina Ghan, - 1901, de 16e en 19e Koning van Elmina

  48. Joseph Hackman, - 1897

  49. Mary Probee, - 1898

  50. Zuster Peter Claver, 1872 - 1898

  51. Pater J. Lang, 1873 - 1898

  52. Efua Yeryiba, - 1900

  53. Abba Krabah, - 1900

  54. Nanah Kururabah, - 1900

  55. Elisabeth Plange, - 1900

  56. Mary Farnell, - 1900

  57. Zuster Margareth Evans, 1867 - 1902

  58. Zuster Marc Kathy MacCartan, 1857 - 1902

  59. Zuster Jean Catherina Obdam, 1867 - 1905

  60. Arthur Brun, 1865 - 1905

  61. Hendrik McCarthy Vroom, zoon van H. Vroom

  62. R.P. Baffour, 1912 - 1993, Conrector Kwame Nkrumah Universiteit, Ambassadeur van Ghana bij de UN

  63. Pater Auguste Moreau, 1847 - 1886

  64. Zuster Basile Claudia Cassanova, 1865 -1926

  65. Zuster Bonaventura

  66. Pater Hendril de Jong

  67. Joseph Anquandan, - 1960

  68. G.E. Eminsang, Advocaat bij het Nederlands Gouvernement in 1872, Eerste door de Britten in 1872 benoemde "Burgemeester" van Elmina
Hoe hebben we het aangepakt:


En natuurlijk houden we ook mogelijke spelfouten in de gaten. Ook zetten we de gevonden informatie slechts bij één persoon, de oudste natuurlijk.

Staat er onder een naam niets, dan houden we ons aanbevolen voor ieder stukje relevante informatie, mits het maar iets te maken heeft met Elmina natuurlijk.



  1. J.C.W.M. Joost, 1840 - 1872, 1e Luitenant

    Name: Johan Matthijs Carel Wilhelm Joost; unmarried
    Birth Date: 5 June 1840
    Birth Place: Nijmegen
    Death Date: 27 April 1872
    Death Place: Elmina
    Occupation: artillery officer, colonial official
    Consular appointments: Chairman Commission for the affairs of the Netherlands on the Coast of Guinea 1872

    Departure from the Netherlands 20 March 1867;
    2nd lieutenant 28 October 1867 (appointed, 1 January 1868 effective);
    placed at Komenda 30 January-23 March 1868;
    (civil) commandant of Fort St. Sebastiaan (Shama) and charged with the government in the Shama District 1-27 April 1868;
    commandant Sekondi 5 May 1868 (appointment retracted);
    commandant Shama 13 May 1868;
    acting military commandant of the Coast of Guinea, director of the African Recruitment Agency 4 February-14 May 1869;
    substitute judge in the Court of Justice at St. George d'Elmina 1869;
    placed at Fort St. Anthony (Axim), in charge of the troops 15 April-14 September 1870;
    acting military commandant, director of the African Recruitment Agency 24 September 1870.

    Decorations:
    Knight in the Military Williams Order 4th class, for his brave behaviour in the war on the Coast of Guinea between December 1869 and January 1870.

    Meer over Komenda kun je vinden onderaan in dit verhaal.

    Enkele weken na de overdracht van Elmina aan de Britten arriveerde commandant de Haes met zijn schip "Admirael de Wassenaer". Hij ging aan land op 26 april 1872 om 7 uur in de morgen en werd welkom geheten door Mr. G.E. Eminsang (zie nr. 68) en Luitenant Joost van het Nederlandse leger. Ze gingen onmiddellijk naar het huis van Mr. Eminsang, die door de Britten was aangesteld als 'civil commandant' (burgemeester?) van Elmina.
    Hier zou de verdeling van 20.000 gulden geregeld worden, die de Nederlandse regering beloofd had als achterstallige betaling van loonkosten en compensatie voor het verlies dat ze geleden hadden in de recente oorlog.

    De meeste chiefs waren aanwezig (behalve Chief Kobena Gyan van Elmina en enkele hoofden van de Asafo Compagnieën). Na inlevering van hun schuldeisen vertrokken de chiefs om half tien.

    Eminsang en Joost brachten de commandant terug naar zijn landingsplaats. Ze hadden bijna de brug bereikt toen ze werden overvallen door een grote meute van de 'Asafo Companieën' met vlaggen en drums en geweren, nog geen 150 yards van het kasteel. Er werden schoten gelost. Luitenant Joost werd bij zijn jas gegrepen en teruggetrokken. Hij werd neergeslagen met de kolf van een musket en beschoten terwijl hij op de grond lag. Eminsang ontsnapte en vluchtte in het nabijgelegen Molenaar's huis, terwijl de commandant en zijn adjudant vluchtten naar het kasteel. Luitenant Joost werd dodelijk gewond in zijn dijbeen. Na ongeveer tien minuten werd hij in veiligheid gebracht, doch stierf de volgende namiddag, 27 april 1872.

    (zie W. Walton Claridge: "The History of the Gold Coast and Ashanti", vol. I, pag, 631) (sma)

  2. Gouverneur J. P. Hoogenboom, - 1808, Ontwerper van de Nederlandse begraafplaats (1806)

    President


    22 Jul 1807 - 11 Aug 1808  Johannes Petrus Hoogenboom        (d. 1808)

  3. C.H. Bartels, Zoon van Gouverneur C.L. Bartels (1798 - 1804)

    Carl Ludwig Bartels, who was governor from 1789-1804, had been in Dutch government service in Elmina for many years previously, and had built a substantial house in the old town, close to the river, for his wife and family in 1786.

    johannesadolphusbartels

    Johannes Adolphus Bartels, koopman te Elmina en zoon van Louis Bartels (ca. 1818-1857). Hij stamde zowel van grootvaders- als grootmoederszijde uit vooraanstaande Euro-Afrikaanse families in Elmina.

     8 May 1798 - 28 Apr 1804  Cornelis Ludewich Bartels         (d. 1804)
                                 (from 1801, governor-general)

    Ook de familie Bartels behoorde tot de groep van mulatten die aan de Kust een rol van be­tekenis vervulde. Alle Bartelsen stammen af van de gouverneur-generaal van de "N. en Z. kust van Bataafsch Afrika" Carel Ludewich Bartels, een officier die uit Brunswijk afkomstig was, in 1790 aan de Kust kwam en daar op 28.4.1804 overleed.

    Zijn vrouw was Maria Cleriq (Clercq?), die ook wel een tapoeyerin (een kind van een blanke vader en een negerin) geweest kan zijn.

    In 1774 komt aan de Kust een ondercommies Rijnholt Antonie Klerek voor; misschien was ze zijn dochter. Deze gouverneur-generaal had een zoon Carel Hendrik Bartels, geb. te Elmina 29.8.1792 en overleden aldaar 10.2.1850. Hij is be­stuursambtenaar geweest, maar ook koopman, lid van de Koloniale Raad en rechter. Hij heeft op zijn minst drie negerinnen-huisvrouwen gehad en hij liet 10 kinderen na, die een grafmonu­ment voor hem hebben opgericht. Hij was zo rijk, dat hij bij testament f. 6000 be­stemde voor een Europese opvoeding van drie kleinzoons, die door Nederlandse bestuurs­ambtenaren bij zijn dochters verwekt waren. De Karel (Carel) Bartels, bij wie Lodewijk Kerdijk op bezoek ging en bij wie hij zo'n duur diner kreeg, was een van de zoons van deze Carel Hendrik en een van diens vrouwen, nl. Amba Praba.

    lodkerdijkpt

    Lodewijk Kerdijk

    1831 - 1861

    LINK

    Toen Carel Hendrik in 1880 overleed ging een belangrijk deel van zijn invloed op deze zoon Carel over, die ook het vaderlijke huis erfde. Ook hij was aanvankelijk rijk, maar op een reis door Europa maakte hij grote schulden. Daarna wist hij een groot gedeelte van de zo­juist genoemde f. 6000, die bij een firma in Londen gedeponeerd was, in handen te krijgen en op te maken.
    Een uitvoerig verhaal over het optreden van deze Carel Bartels is te vinden in een geheim rapport d.d. 15 jan. 1858 van Gouverneur Van den Bossche, die toen met verlof in Nederland was, over de ongeregeldheden onder de ambtenaren te St. George d'Elmina bij het overlijden van Gouverneur Schomerus en vervolgens bij aanvaarding van het bestuur door Gouverneur Derx.
    Er blijkt uit, dat C. Bartels niet alleen de opvoeding 'van de oudste zoon van Gouverneur Derx, een van de man­nen die met een zuster of halfzuster van deze Bartels "gecalisaard" was geweest, in gevaar had gebracht, maar ook dat hij als executeur van de nalatenschap van zijn vader niet in staat was aan zijn zusters het hun toekomende erfdeel uit te betalen. Daarom moest hij bij notariële akten zich tegenover deze zusters verplichten zijn schuld aan hen in gedeelten te voldoen.

      Het aangaan van een verbintenis met een Afrikaanse heette van ouds (met een verbasterd Portugees woord) calisaren.

    Het ging in het testament over grote bedragen, want hij moest aan vier zusters elk 1000 oncen goud, d.i. f. 40.000, uit­betalen. Bovendien is bekend dat hij nog eens 1200 oncen goud leende op hypotheek op zijn huis. Gouverneur Van den Bossche betwijfelde reeds of C. Bartels in staat zou zijn deze verplichtingen t.a.v. zijn zusters na te komen. In 1861 verklaart de rechtbank te Elmina dat C. Bartels, lid van de Koloniale Raad en zelf Rechter (!) afwezig is en in staat van faillissement verkeert...

    Er wordt verteld dat het grote huis Bartels nog bestaat, zij het in zeer bouw­vallige staat. Het heeft een grote hal met zwarte en witte tegels, marmeren tegels op de toe­gangstrap, enige ingebouwde kasten met geprofileerde omlijstingen, een tuinmuur met poort, enz. Op het Hollandse kerkhof te Elmina ligt een zerk op het graf van Carel Hendrik Bartels, lid van de koloniale raad, rechter in de regtbank en koopman te St. George d'Elmina, geb. 29.9.1792, overleden 10.2.1850, welke steen is gelegd door zijn gezamenlijke kinderen. De heer Karel Bartels, die ten tijde van Lodewijk Kerdijk dit huis bewoonde, was een van die kinderen. Blijkens het testament van de vader waren dit er 10, Zij hadden drie moeders, allen met negernamen.

    Kerdijks gastheer Karel Bartels was in 1857 kennelijk nog in goeden doen, maar hij moet op te grote voet geleefd hebben, want enkele jaren later moest de rechtbank te Elmina, waarin hij n.b. zelf rechter was, zijn faillissement uitspreken. Uit het notarieel archief blijkt verder, dat Karel Bartels het grote huis niet zelf gebouwd heeft, doch het van zijn vader heeft geërfd.

    Toen Ch. A. Gordon in 1847 te Elmina aankwam, werd hij gastvrij ontvangen door "Mr. Bartels, the principal merchant of the place". Dit moet Carel Hendrik Bartels geweest zijn.

  4. Kweku Andoh, secretaris van Koning Nana Kobina Gyan van Elmina

    Kweku Andoh werd geboren in Senya-Beraku, werkte als agent van een Europees handelshuis (F & A. Swanzy) te Apam, Anomabu en Cape Coast en werd daarna secretaris van Chief Nana Kobena Gyan van Elmina. In 1872 namen de Britten Elmina van de Nederlanders over en werd Chief KOBENA GYAN (zie nr. 47) verbannen naar Sierra Leone.

    In 1873 werd Kweku Andoh Chief van Elmina en later regent van de Edina State. Kweku Andoh was betrokken bij de Ashanti oorlogen van 1874 en vooral van 1895-96. Tijdens de expeditie naar Kumasi in 1895/96 werd Chief Kweku Andoh benoemd als persoonlijk adviseur en gids van kolonel (later Lt.-Generaal) Sir R.S.S. Baden Powell, K.B.C. Zijn boek "The Downfall of Prempeh, 1885-96" droeg Sir Baden Powell op aan: "Chief Andoh of Elmina, my guide, adviser and friend".
    Deze Sir Robert Baden Powell werd later de oprichter van de padvinders / Boys' Scouts, mogelijk mede geinspireerd door zijn militaire excursie in de Goudkust van de kust naar Kumasi.

    Kort na zijn aankomst in Elmina bracht pater Moreau ook een bezoek aan Chief Kweku Andoh. Ze bespraken de mogelijkheid een schooltje te openen in Elmina. De chief beloofde pater Moreau dat hij dan ook zijn kinderen naar deze school zou sturen.

    Kweku Andohhield zijn woord. Later werd zijn kleinzoon Mgr. Dr. Dominic Andoh priester, leraar, overste van het seminarie te Pedu, bisschop (en later zelfs aartsbisschop) van Accra van 1971 - 2005.

    Chief Kweku Andoh stierf op woensdag 14 december 1898.

    (Zie Dr. I.S. Ephson: "Gallery of Gold Coast Celebrities 1632 - 1958".) (sma)


  5. Harriet Bartels

    zie #3

  6. J.A. de Veer, - 1926, Zoon van Gouverneur Jacobus de Veer (1790 - 1794)

    jacobabrahamdeveer

    Jacob Abraham de Veer (1838-1926), kleinzoon van een Nederlandse gouverneur van de Goudkust van die naam, koopman te Elmina, Nederlands en Frans consul te Elmina, burgemeester van die plaats. Hij is tot op de dag van vandaag een bekende lokale historische figuur.

    Directors-general

    19 Mar 1790 - 23 Mar 1794  Jacobus de Veer

    Commandant-general

    23 Feb 1810 -  1 Mar 1816  Abraham de Veer

  7. Martin Auguste Orth, 1818 - 1848, geboren in Yieper. 1e Luitenant en Commandant van het Kasteel. Bevriend met Gouverneur A. van der Eb

  8. Carel Hendrik Bartels, 1792 - 1850

    zie #3

  9. Adrianus Isaac Runckel, 1807 - 1851, Commies

    Governors

    1856                       P.J. Runchel

    Adrianus Isaac RUNCKEL (1822 - ?) De datums 1807 - 1851 zijn twijfelachtig als hij nog in 1856 governor in Elmina was.....

    Volgens Dr. Michael R. Doortmont (in 'De Nederlandse Leeuw', 1996, blz. 210) kan de vader van Maria Adriana Runcle, geboren te Elmina in 1856 en gedoopt op 11 februari 1883 (waar als vader J. Runcle genoteerd staat), geidentificeerd worden als Petrus Jacobus Runckel., (geb. Rotterdam 1822), die in 1845 naar Elmina vertrok als Nederlands bestuursambtenaar en zijn carrière daar in 1856 afsloot als gouverneur ad interim van de Nederlandse Bezittingen ter Kuste van Guinea. In hetzelfde jaar keerde Petrus Jacobus Runckel ziek naar Nederland terug en ging hij met pensioen; Petrus Jacobus Runckelkeerde nimmer naar Afrika terug.

    Zijn dochter Maria Adriana Runcle-Rhule huwde in 1883 met Arthur BRUN (nr. 60) (sma)

  10. Gouverneur A. van der Eb, 1813 - 1852, Gouverneur van Elmina van 1840 - 1846

    Anthony van der Eb, geboren in 1813 te Rotterdam, was als ambtenaar ter Kuste van Guinea sinds 1831 in verschillende betrekkingen werkzaam geweest toen hij aldaar de hoogste post bereikte, eerst van 1837 tot 1838 als Commandeur ad interim, en daarna tweemaal als Luit. Kol., Gouverneur nl. van 1840 tot 1846 en van 1847 tot zijn dood ter plaatse in 1852. In 1847 keerde hij van verlof te St. George d'Elmina terug met een naar hem genoemde schoenerbrik. Met die brik moet Huibert van Rijckevorsel zijn nieuwe onderneming hebben ingeleid.

    huibertrijckpt

    Huibert van Rijckevorsel

    1813 - 1866

    Huibert van Rijckevorsel was de zoon van Abram van Rijckevorsel, over wie we dit verhaal hebben:

    Abram van Rijckevorsel, de 19e eeuwse Voorzitter van de Kamer van Koophandel van Rotterdam

    Merkwaardig is dat de kapitein die het schip gedurende de eerste drie jaar voor Huibert voerde, J. J. van der Eb heette. Het schip moet een voorspoedige uit- en thuisreis gehad hebben, want begin 1848 ligt het weer te Hellevoetsluis met bestemming St. George d'Elmina. Dit blijkt uit een privé brief dd. 29 februari van dat jaar van Huibert van Rijckevorsel aan J. C. Baud te Den Haag, toen Minister van Koloniën, aanbiedende om zijn "snel zeilende schoenerbrik Gouverneur van der Eb Madeira te laten aandoen ter overreiking van depeches als anderzints en zulks zonder eenige geldelijke tegemoetkoming uitgenomen vergoeding van kosten wanneer die er mogten zijn". Een en ander omdat hij heeft vernomen "dat de stoomboot bestemd ter afhaling van Z.K.H. Prins Alexander te Madeira, die reis niet zoude doen, maar op nadere bestemming blijven wachten".

    Prins Alexander was de 2e zoon van Koning Willem II. Alexander leed aan het toen dodelijke tbc en verbleef voor zijn gezondheid dus veel op Madeira, het was een eer om Prins Alexander te vervoeren. Willem II had Alexander voorbestemd als zijn opvolger i.p.v. de wispelturige en tegendraadse Kroonprins Willem III, die zelfs weigerde om zijn vader op te volgen. Alexander overleed echter al in 1848

    Overgeleverd is ook een beschrijving van land en volk, gedateerd "St. George d'Elmi­na, den 22 April 1843" van I. H. Barends, die in wat rauwe bewoordingen gegevens verstrekt over de "kroms" (negerdorpen), hun koning en hun volksgebruiken. Het tweede is een woordelijk afschrift van een notariële acte, op 7 augustus 1843 te St. George d'Elmina gepasseerd voor de fungerend notaris W. G. F. Derx. Het stuk regelt de voorwaarden waaronder ter kuste van Guinea handel zal worden gedreven door de Amsterdamse firma J. Boelen & Co als partij ten eenre, door bemiddeling van partijen ten andere, zijnde "de WelEdelGestrenge heer Anthony van der Eb, Gouver­neur der Nederlandsche bezittingen ter kuste van Guinea en in die functie door de Nederlandsche regering tot het drijven van eigen of Commissie handel gemagtigd en als tweede ondergeteekende de WelEdele heer Derk Petrus Henricus Jacobus Wey­tingh thans waarnemend factoor of handelsagent van voormelde firma J. Boelen & Co te Elmina. "

    In 1848 schrijft Huibert van Rijckevorsel: Het is mij toch eindelijk gelukt v. d. Eb geridderd te krijgen. Belangrijker was echter de handelsrelatie die tussen hen beiden bestond. Zonder twijfel heeft Van Rijckevorsel met Van der Eb een dergelijke overeenkomst gesloten als van 1843 af tussen deze en Boelen & Co heeft bestaan.

    In een brief van 8 januari 1850 aan de Veer verzet Huibert zich hevig tegen de plannen aan de Kust invoer­rechten te heffen die hij vooral ten aanzien van rum en jenever prohibitief noemt en vervolgt dan: "Het spreekt van zelf dat niemand zulke regten zal en kan betalen, die regten zullen dus of ontdoken worden of men zal de vaart moeten opgeven. Het laat­ste zal wel mijn lot worden want ik wil niet ontduiken en zoude dit ook het moeijelijkst kunnen, daar de Gouverneur van onze bezittingen zich hier wel niet aan schuldig zal maken en deze mijn Associé is. Anderen zullen echter zoo kuisch niet denken."
    De term associé moge misschien in juridische zin niet juist zijn geweest, Van der Eb be­wees Van Rijckevorsel ongetwijfeld zakelijke diensten en verdiende er aan.

    Het in onze ogen funeste systeem dat koloniale ambtenaren voor particuliere reke­ning zaken mochten drijven, is pas in 1858 afgeschaft. Het vond zijn officiële erken­ning in art. 19 van het toen geldend "Reglement van Bestuur voor de Nederlandsche Bezittingen ter Kuste van Guinea", goedgekeurd bij K.B. van 2 juli 1847 No. 52, dat luidde: "Geene ambtenaren mogen handel drijven, dan degenen aan welken zulks uitdrukkelijk door den Koning is toegestaan. Zij onthouden zich hunne persooonlijke belangen door de aanwending van hun ambtsgezag te ondersteunen. De Gouvereur is verantwoordelijk dat ten deze geene misbruiken plaats hebben".

    daendelsptmooi

    GG_Daendels

    Herman Willem Daendels (1762 - 1818)

    Kwam als Brigade-Generaal van het Bataafsche Legioen
    samen met een Frans leger o.l.v. Pichegru in de winter van 1795 naar Nederland
    waar alle rivieren tot hun geluk bevroren waren....

    daendels palace 1878

    Het Paleis van en gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels in Batavia

    Daendels ging in Indië de geschiedenis in als De Donderende Groote Heer
    onder zijn leiding werd onder dwang de Grote Postweg dwars door Java aangelegd

    terug in Europa trok hij met Napoleon op naar Moskou en overleefde het ternauwernood

    Daendels, niet in de gratie bij Koning Willem I, werd als Gouverneur-­Generaal naar Elmina gestuurd in 1816 en vond niets dan verval. Van de 14 Nederlandse forten aan de kust werden er 8 als "ruine" , "zeer bouwvallig" of "staat op invallen" geregistreerd en slechts 2, dat te St. George d'Elmina met Koenraadsburg en het fort St. Antonio te Axim heetten "bruikbaar".

    De Instructie van 1815 aan Gouverneur-Generaal Daendels voor zijn bestuur ter Kuste meegegeven, had op het punt van particuliere handel van ambtenaren veel positiever die vrijheid verleend: Hij had stipt in acht te nemen "het van den Koning geëmaneerd verbod van den overzeeschen slavenhandel", moest de "koningen en opperhoofden der onder­scheidene natiën uitnoodigen om daarentegen hunne landgenooten tot het kweek en van suiker, koffie, katoen en andere voortbrengselen aan te moedigen, door welker ruiling voor Europische koopmanschappen het wederzijdsch gerief bevorderd wordt" en "met die zelfde bedoeling wordt hem en de hem onderhoorige ambtenaren en in­gezetenen vrijgelaten om, voor hunne eigen rekening, een proeve van zoodanige cul­tuur te nemen." Het was hem voorts "striktelijk verboden eenige hindernis teweeg te brengen, of zich op eenigerlei wijze te verzetten tegen eenige geoorloofde handel van de ambtenaren, geëmployeerden of negotianten, maar hij zal daarentegen verpligt zijn zijne zaken zoo in te rigten, dat zij in zijnen handel zelven crediet en ondersteu­nin" voor den hunnen vinnen"

    Reeds volgens de bij Kon. Besluit van 23 maart 1838 (No 104) vastgestelde "Instructies en Bestuursreglementen nopens het Beleid der Regering ter Kuste van Gui­nee" was aan de toenmalige Eerste Residend A. van der Eb bovenbedoeld privilege verleend; hij was benoemd met "het oud traktement ad f 1200, mitsgaders overigens op den voet als vroeger gebruikelijk was, ten aanzien van het drijven van handel", terwijl een viertal bij datzelfde K.B. benoemde assistenten, waaronder W. G. F. Derx, gesteld werden op een "jaarlijksch tractement van f 1000, zoolang zij bij de hoofdadministratie werkzaam zullen zijn, doch op de buiten forten gedetacheerd zijnde (en als zoodanig bevoegd om voor eigene rekening handel te drijven) op f 500 in het jaar".

    Wat de tegenstand betreft die Derx zowel van de ambte­naren als van de bevolking ondervond bij zijn komst als Gouverneur, daarvoor licht van den Bossche de doopceel van verscheidene belangrijke personen ter Kuste uit de tijd dat Derx er nog werkzaam was onder Gouverneur van der Eb. Van laatstgenoemde rap­porteert hij dat deze zich "weinig of niet met het Bestuur bemoeide; des morgens verliet hij het kasteel en begaf zich naar zijne particuliere woning in het krom - (het negerdorp Elmina) - alwaar hij zich met zijne handelszaken bezig hield, des avonds keerde hij naar het kasteel terug om den nacht door te brengen. De boekhouder en officier van Justitie Derx was met alle zaken van bestuur belast, hij voerde de cor­respondentie met de buitenforten en onderteekende meest alle brieven, hij onder­zocht en besliste alle voorkomende palabbers en vervolgde als officier van Justitie de nalatige debiteurs. Hij maakte van zijne bevoegdheid een ruim gebruik en was uit hoofde zijner handelswijze, noch bij de Europeanen, noch bij de negerbevolking bemind of geacht."

    Van der Eb overlijdt in 1852, Schomerus in 1856 en Weytingh in 1868. Alle drie stierven in Elmina. Zij werden bijgezet op het kerkhof der Europeanen te St. George d'Elmina, omringd door een lage stenen muur en afgesloten met houten deuren waarboven te lezen staat: "0, weldadige Moeder, ontvang Uwe kinderen weder."

    Jeekel bezocht de plek, gelegen achter de heuvel van St. Jago en zegt ervan: "Zoo wij ergens met eerbied binnen treden, dan moet het hier zijn, waar zoo velen rusten, die te midden van getrouwe plichtsvervulling het leven lieten."

    Het graf van Van der Eb is herkenbaar aan een daarop geplaatste obelisk met de inscriptie: "Aan / ANy van der Eb / ridder van den N. Leeuw / Kolonel, Gouverneur dezer bezittingen / geboren te Rotterdam den 3 January 1813 / overleden te St George d'Elmina den 21 September 1852/ zijn vriend H. van Rijckevorsel / te Rotterdam."

    Het jaar 1852 bracht Huibert van Rijckevorseltwee tegenslagen die bewezen hoe gelukkig hij tot toen toe geweest was; de firma werd juist daar getroffen waar zij het meest floreerde. In de nacht van 27 op 28 mei strandde de schoener-brik Gouverneur van der Eb (I) op de kust bij Cape Coast, de hoofdplaats der Engelse Bezittingen ter Kuste, gelegen op slechts enige mijlen afstand van Elmina. Door medewerking van het Engelse Bestuur was het mogelijk een gedeelte van het casco en de lading te redden en de equipage werd met de St George de la Mina en de Curaçao naar het vaderland terug vervoerd.
    Het was het eerste schip van de rederij H. van Rijckevorsel dat verloren ging door schipbreuk en ofschoon de firma er slechts voor de helft een aandeel in had, zal het haar beide partners toch aan het hart zijn gegaan het scheepje te moeten verliezen waarmee de basis voor hun Afrikaanse zaken was gelegd.

    Een tweede tegenslag was het overlijden op 21 september van Gouverneur van der Eb zelf. Deze had de zaken voor Huibert van Rijckevorsel ter Kuste opgebouwd. Zou zijn opvolger op de gouverneurszetel een even goed koopman blijken te zijn? Het was de reeds genoemde Hero Schomerus, tot dusver boekhouder en officier van justitie tevens belast met de functies van secretaris en kassier, die na automatisch ad interim als gouverneur te zijn opgetreden, in januari bij Kon. Besluit als zodanig benoemd werd. Zijn opvolgen als quasi-hoofdagent van Huibert van Rijckevorsel schijnt van zelf gesproken te hebben.

    Eind 1853 en volgende jaren komt hij voor forse bedragen op de firma-balans voor, terwijl een rekening "wijlen A. v.d. Eb" geleidelijk wordt af­gewikkeld.

    Van der Eb stond op de balans van Huibert van Rijckevorsel op 31 december 1851 voor een bedrag van f. 200.117,85, als kostenpost...

    Commanders

    29 Oct 1837 -  5 Aug 1838  Anthony van der Eb (acting)-Commandant

    Governors


     7 Mar 1840 - 1846         Anthony van der Eb (1st time)

    1847 - 1852                Anthony van der Eb (2nd time)

  11. Charles Walters, 1850 - 1856

  12. Francoise Johanna Gerardina Aemaelia Smeets, 1865 - 1867

  13. P. Koning, - 1868, 2e Luitenant

  14. Henry Steinhusen, - 1869

  15. Adrianus de Heer, - 1874

    Na een zestal pasgeboren babies werd de eerste groep jongelui, na voorbereiding in catechese, door de doop opgenomen in de Katholieke Kerk op kerstdag 1882.

    Pater MOREAU (zie nr. 63) doopte Adrianus de HEER en elf andere jongelui, t.w. Charles Stout van Dyck, Mary Ulzen, John Anquandah, George Mensah, Benjamin Andoh, Joseph Andoh Kesson, Edward Lewis, Joseph Anumel, James Villars, Robert Fracon en James Zwennes. Meerderen van hen zouden leidende functies bekleden in kerk en samenleving.

    Reeds in mei 1884 werd J.H. ANQUANDAH (nr. 67?) aangesteld als onderwijzer aan het katholieke schooltje op de missieheuvel en spoedig volgden ook de aanstelling als onderwijzer van twee andere dopelingen t.w. Adrian de HEER en George Mensah.

    N.B. Voor Zwennes: zie Dr. Michael R. Doortmont in 'De Nederlandse Leeuw 1996, pag. 212-213'. (sma)


  16. Richard Henry Hare, 1845 - 1874

  17. Pater Eugene Murat, 1839 - 1880

    Pater Eugène MURAT S.M.A.(1839 - 1880), Fransman, met pater Auguste MOREAU (no. 63) de stichters van de hedendaagse Katholieke Kerk in de Goudkust (Ghana) in 1880.

    Vanaf december 1874 hadden ze gewerkt als missionarissen op het eiland St. Helena bij Zuid Afrika. Van daar uit kwamen ze aan in Elmina op 18 mei 1880 en werden welkom geheten door hun landgenoot Mr. BRUN (zie no. 60), zakenman en consulair agent voor Frankrijk en sinds 1880 ook voor Nederland. Hij regelde voorlopig onderdak voor deze twee missionarissen in een pand van George E. EMINSANG (zie no. 68).

    Pater Murat stierf al drie maanden na aankomst, 31 jaar oud. (sma)


  18. F.W.H. Stovie, - 1880

  19. Claude Arthur Bettington, - 1880

  20. W.M. Constable, - 1880, Britse aannemer

  21. Antoinette Attevelt, 1829 - 1881

    Over Antoinette Attevelt ontvingen we deze aanvullende informatie van Aad Atteveld:

    Uit het openbaar verbaal van het Ministerie van Koloniën 1814-1849: Exhibitum 29 maart 1838 no. 33

    St. George delMina 19 januarij 1837 (no. 7)
    Van de kommandeur ad interim aan de Luitenant Generaal Minister van Koloniën te 's-Gravenhage
    Den 26 December 1836 is door mij ontvangen een verzoekschrift van de vrijburger G.H. Atteveld vragende in het vervolg een klein tractement te mogen genieten hebbende reeds zeven maanden op de school bij de Heer Pette werkzaam geweest.
    Bij vroeger schrijven van den Heer Kommandeur Lans in dato 21 september 1836 no. 20 zal Uwe Excellentie gezien hebben er moeijelijkheid bestond om iemand te vinden welke in het vervolg als ondermeester zou kennen dienen en de Tapoeijer G. Atteveld zich eindelijk daartoe heeft aangeboden.
    Denkende dat het niet nadeelig was deze persoon door het geven van een klein Tractement aan te moedigen om zich meer en meer in zijn vak te bekwamen zoo heb ik hem f 120,- 'sjaars uit de Recognitiekas toegezegd, in te gaan met Prima Januarij en de toelage voor de Schoolmeester Pette in het vervolg gesteld op f 180,-.

    Op deze brief werd aangetekend, waarschijnlijk door een ambtenaar van het ministerie:

    Vervallen door het overlijden op den 28 October 1837 van den Schoolonderwijzer A. Pette, waardoor het onderwijs ter kuste ten achteren is geraakt, en nieuwe voorstellen van dáár moeten worden ingewacht, in hoeverre of het wenschelijk is om het schoolwezen te E1Mina opnieuw te regelen.

    Aantekening: in de klapper (of index) op het openbaar verbaal van koloniën van 1837 wordt verwezen naar Atteveld onder 24 mei no. 49 en 5 julij no. 33, echter niet aanwezig.

  22. Paul Dane O'Brien, 1851 - 1882

    O'Brien - Lieutenant Paul Dane - King's Dragoon Guards - died 12th February 1882.
    Grave at Elmina Cemetery, Cape Coast, Ghana - Paul Dane O'Brien, son of Juliana and W.A.O'Brien, Drumsilla, Co.Leitrim, late Lieutenant K.D.Guards, Inspector and District Commissioner of Axim,Cape Coast, died 12 Feb 1882, aged 31.

    source

  23. Lo. Stovie, - 1882

  24. Harriet Bartels, 1835 - 1882

    zie #3

  25. Richard Read, 1825 - 1882

    Misschien familie van de Nederlandse Consul-Generaal Read in Singapore:

    Atjeh, de bloedige verovering door Nederland (2/4)


      GG Loudon ging dan ook "door het lint" toen hem geruchten bereikten dat Atjeh kontakt zou hebben gezocht met Italianen en Amerikanen, het zogenaamde "Verraad van Singapore" : het Italiaanse Gouvernement zou een pied à terre in dit gebied zoeken, de Amerikanen waren met een oorlogsschip onderweg naar Atjeh. Uit onderzoek later bleek dat het louter om een gerucht ging, maar de Nederlandse Consul-Generaal Read in Singapore hield het gewoon voor waar : zie de onderstaande brief van Read aan Loudon :

      Pas in 1883 was 'Den Haag' het er over eens dat "het hoog tijd is Read uit onze dienst te verwijderen", zijn berichtgeving werd niet betrouwbaar geacht..... Read werd dus "op verzoek" ontslag verleend. Nu kunnen we konkluderen dat er slechts één is die er zeker niets aan kon doen dat er een oorlog werd ontketend op basis van geruchten : ATJEH. Een vrij land mag toch zelf beslissen met wie het praat ?


  26. Peter Dyke, - 1882

    elminavandijke

    We weten het niet zeker,maar de man op deze foto heet Van Dijke...

  27. Christina Adams, - 1882

  28. Emelia Bartels, 1818 - 1882, dochter van C.H. Bartels

    zie #3

  29. Pater Peter Miessen, 1853 - 1883

    Pater Peter MIESSEN S.M.A. (1853 - 1883), Duitser.

    Peter Miessen kwam aan in Elmina op 13 mei 1883 en overleed al op 10 juni 1883, 27 dagen na zijn aankomst, op 30 jarige leeftijd. (sma)


  30. Pater Pierre Legeay, 1846 - 1883

    Pater Pierre LEGEAY S.M.A. (1846 - 1883), Fransman.

    Pierre Legeay werkte als missionaris in Zuid-Afrika van 1873 - 1882.

    Pierre Legeay kwam in februari 1883 naar Elmina om pater Moreau, op vakantie naar Frankrijk, tijdelijk te vervangen. Pater Moreau was er juist in geslaagd de Schomarus Hill voor de Katholieke Kerk te verkrijgen. Pater Legeay begon meteen de top van de heuvel te egaliseren. Een collega schreef: "He does not know to take precautions, using spade and pickaxe too vigorously".

    Pierre Legeay overleed te Elmina op 7 november 1883, 37 jaar oud. (sma)


  31. Pater Ange Gaudeul, 1848 - 1887

    Pater Ange GAUDEUL S.M.A. (1848 - 1887 uit Frankrijk, werkte in Zuid-Afrika vanaf 1873. Na de dood van de eerste overste, Pater A. Moreau, werd Ange Gaudeul benoemd tot overste van Elmina en kwam daar aan op 2 november 1886.
    Nog dezelfde maand begon Ange Gaudeul met de bouw van het missiehuis op de onlangs verworven Schomerus Hill, nu genaamd Mission Hill of St. Joseph Hill.

    Ange Gaudeul stierf reeds op 22 mei 1887 op 39 jarige leeftijd, een maand voordat het nieuwe missiehuis in gebruik werd genomen. (sma)


  32. Wilhelmina Vroom, 1869 - 1888, dochter van H. Vroom

  33. Catherine R.M. Menson, 1868 -1885, dochter van Jacobus van der Puye

  34. Zuster Perpertua, - 1890

    Moet zijn Zr. PERPETUA (en niet Perpertua).

    Zuster PERPETUA OLA (Pauline Bücher 1865 - 1890) uit Basel, Zwitserland.

    Zr. Perpetua kwam aan in Elmina op 2 maart 1887. Zr. Perpetua woonde eerst in een huis met verdieping, gelegen bij de brug over de lagoon, genaamd 'Bridge House' en gehuurd van Elisabeth Entsuah, bij de aankomst van de eerste Zusters in 1883.
    Na voltooiing van het missiehuis, werd begonnen met de bouw van een Zusterhuis op de missieheuvel.
    Op 31 mei 1889 kon Zr. Perpetua en de andere Zusters dit huis betrekken.

    Zr. Perpetua was de eerste Zuster, die in Elmina overleed op 17 april 1890, op 25-jarige leeftijd. (sma)


  35. Thomas Bolton Waterfield, 1859 - 1890

  36. Pater Ernest Granier, 1859 - 1891

    Pater Ernest GRANIER S.M.A. (1859 - 1891) uit Frankrijk kwam aan in Elmina op 27 september 1886 en was actief betrokken bij de bouw van het missiehuis en het klooster voor de Zusters.

    In maart 1889 werd Pater Ernest Granier benoemd om de tweede vestiging van de Katholieke Kerk in de Goudkust te openen in Cape Coast.

    Na de bouw van de St. Josephkerk te Elmina ging overste Pellat in maart 1891 op vakantie naar Frankrijk. Pater Granier werd benoemd om hem tijdelijk in Elmina te vervangen.

    Ruim 3 maanden later, op 26 juni 1891, stierf pater Granier op 32-jarige leeftijd. (sma)


  37. Pater Otto Hilbert, 1867 - 1891

    Pater Otto HILBERER (en niet Hilbert)

    Pater Otto HILBERER S.M.A. (1864 - 1898) werd geboren te Freibourg.

    Otto Hilberer kwam naar Elmina in 1887. Hij heeft een eerste (mislukte) poging gedaan om in Accra een missiepost te openen.

    In mei 1897 werd Otto Hilberer benoemd tot overste van Elmina.

    Op 24 juli 1898 stierf Otto Hilberer daar aan zwartwaterkoorts. (sma)


  38. John Reinhart Werner, 1868 - 1891

  39. Pater Emile Burgeat, 1867 - 1893

    Pater Emile BURGEAT (1867 - 1893) uit Straatsburg kwam aan in Elmina op 30 oktober 1890.

    Pater Emile Burgeat publiceerde de eerste Fanti Catechismus in 1892, gaf les op school, en experimenteerde met het distilleren van alcohol uit bananen. Ook was hij musicaal aangelegd.

    Pater Emile Burgeat stelde Mr. Aikens aan als catechist in Bantama in 1893. Pater Burgeat was een veelbelovende missionaris.

    Helaas stierf Pater Emile Burgeat een week na de aanstelling van Mr. Aikens, op 15 maart 1893, 26 jaar oud. (sma)


  40. Pierre Daniel, 1886 - 1893

    Pater Pierre Daniel (1866 - 1893) en niet (1886 - 1893)

    Pater Pierre DANIEL S.M.A. (1866 - 1893) uit Frankrijk kwam aan in Elmina op 2 maart 1891, doch moest wegens gezondheidsredenen terugkeren naar Frankrijk op 24 juni 1892.

    In april had de missie een financiële toelage vanuit Rome ontvangen. Hiervan werd land aangekocht te Amisano, enkele mijlen ten noorden van Elmina, met de bedoeling daar een modelboerderij te beginnen. Tijdens zijn herstelperiode in Frankrijk bereidde pater Daniel zich daarop voor.
    Doch lange termijnplanning was soms moeilijk in Afrika. Op de dag van zijn terugkeer in Elmina, 15 maart 1893, stierf daar zijn collega en klasgenoot pater Emile Burgeat. Twee weken later stierf te Cape Coast pater Philippe Heiligenstein op 24-jarige leeftijd en slechts enkele maanden in de Goudkust. Pater Daniel werd gevraagd hem in Cape Coast te vervangen.
    Maar ook Pater Daniel werd slachtoffer van de gele koorts epidemie. Pater Pierre Daniel kreeg koorts en keerde terug naar Elmina. Daar stierf Pater Pierre Daniel op 10 juni, 1893, 27 jaar oud. (sma)


  41. Henri Pole Brookland MacBride, 1870 - 1894

  42. W. Taylor, - 1895

  43. Egbert Caldwell Cooper, 1872 - 1895

  44. Pater Jean Marie Michon, 1852 - 1895

    Pater Jean-Marie MICHON S.M.A. (1852 - 1895) werd in januari 1881 vanuit Frankrijk naar Elmina gestuurd om de overleden pater Murat te vervangen. Zijn poging om later een missiepost in Axim te openen mislukte.

    Pater Jean Marie Michon keerde terug naar Frankrijk in 1885. Hij ging opnieuw naar de Goudkust, waar intussen ook missieposten geopend waren te Cape Coast en Saltpond.

    In 1893 werd Pater Jean Marie Michon door Rome benoemd als de eerste Apostolische Prefect van de Katholieke Kerk in de Goudkust, met residentie in Elmina.

    Bij een volgende gele koorts epidemie in 1895 stierven 6 missionarissen, waarvan twee in Cape Coast. De overste van Cape Coast kon juist op tijd de boot nemen. Pater Michon ging vanuit Elmina naar Cape Coast, waar nu geen priesters meer waren, om de Paasplechtigheden te vieren. Maar ook Pater Jean Marie Michon werd ziek en werd het zesde slachtoffer van deze dodelijke epidemie en stierf in het ziekenhuis te Cape Coast op 23 maart 1895. Op eigen verzoek werd Pater Jean Marie Michondaags erna in Elmina begraven.

    Vanaf de Kakumrivier hebben de Elminianen 'hun' overleden missie-overste naar de kerk en kerkhof gebracht. (sma)


  45. J. Peter Wartemberg, 1861 - 1895

  46. Fred Isaac Dolphine, 1849 -1895

    frederickdolphijn

    Frederick Isaac Dolphijn (overl. 1895), koopman, bouwde in 1880 een groot koopmanshuis in Elmina. Hij draagt het kostuum van een vrijmetselaarsloge of van een maçonniekachtige organisatie, waarvan er in de negentiende eeuw verschillende waren op de Goudkust.

  47. Chief Kobena Gyan, - 1901, de 16e en 19e Koning van Elmina

    Chief KOBENA GYAN (1813 - 1901)

    Nana Kobena Gyan was chief van Elmina toen de Nederlanders en de Britten onderhandelden over zijn stad en staat. Tijdens de invasie van de Ashantis in 1872/73 was Elmina verdeeld en een gedeelte van de bevolking koos de kant van de Ashantis, in de hoop dat de Nederlanders zouden terugkeren. Nana Kobena Gyan weigerde de eed van onderdanigheid ('oath of allegiance') aan de Britten te ondertekenen en verklaarde:

      I am not afraid of your power. You may hang me if you like. I will not sign any paper. Myself and some of the people of Elmina have taken fetish oath to oppose the British government coming to Elmina; and have not broken that oath yet.


    Nana Kobena Gyan werd op 11 juni 1873 gedeporteerd naar Sierra Leone.

    Na de voortijdige dood van pater Murat (zie nr. 17) kreeg pater Moreau (zie nr. 63) het advies een zeereis te maken. Eind augustus 1880 ging hij naar Sierra Leone, waar hij ook een bezoek bracht aan chief Kobena Gyan, die daar al zeven jaar in ballingschap leefde.

    Nana Kobena Gyan is later overgebracht naar de Seychellen Eilanden.

    In maart 1898 keerde Nana Kobena Gyan terug naar de Goudkust.

    Nana Kobena Gyan overleed in 1901. (sma)


  48. Joseph Hackman, - 1897

  49. Mary Probee, - 1898

  50. Zuster Peter Claver, 1872 - 1898

    Zuster PETER CLAVER OLA (Clémence Brault 1865 - 1898) arriveerde in Elmina vanuit Frankrijk per ss 'Stamboel' op 4 oktober 1891.

    Zuster Peter Claver werd benoemd voor Elmina, waar de Zusters op de missieheuvel een klooster hadden met een meisjesschool en kostschool.

    Opvallend was het aantal mulatto kinderen op deze kostscholen van de Zusters in Elmina en Cape Coast. Na een goede opleiding waren deze meisjes ook dikwijls een begeerde keuze als huwelijkskandidaat voor jongens uit vooraanstaande en invloedrijke familie.

    Ook Zr. Peter Claver werkte voor deze kostschool in Elmina.

    Tijdens de gele koorts epidemie van 1895 werd voor haar gezondheid gevreesd, doch ze overleefde.

    Maar in 1898 stierf Zuster Peter Claver op 30 oktober 1898 na een lange pijnlijke leverziekte. (sma)


  51. Pater J. Lang, 1873 - 1898

    Pater Jean LANG S.M.A. (1873 - 1899), afkomstig uit Straatsburg, vertrok naar de missie van de Goudkust, waar hij aan kwam op 15 oktober 1898.

    Pater Jean Lang werd benoemd voor Elmina. Hij leek robust en sterk. Maar in april 1899 kreeg hij een koortsaanval, waaraan hij bezweek op 29 april 1899.

    Pater Jean Lang was de elfde priester sinds 1880, die te Elmina begraven werd. (sma)


  52. Efua Yeryiba, - 1900

  53. Abba Krabah, - 1900

  54. Nanah Kururabah, - 1900

  55. Elisabeth Plange, - 1900

    Wouter Pieter Woortman meldde ons dat op een site van Doortmont hij heeft begrepen dat Pieter Woortman de achternaam Plange gebruikte voor kinderen die hij had bij Ghanese vrouw(en).

    Deze Pieter Woortman is ook de vader van Jan Woortman die genoemd wordt in het stuk over Huydecoper.

    Ook interessant is, dat Doortmont op

    http://odur.let.rug.nl/~doortmon/Forts_and_Castles/Ancient%20Dutch%20forts.htm

    opmerkt, dat de naam Woortman nu uitgestorven is. Het is echter niet duidelijk of daarmee Ghana bedoelt wordt:

      During the eighteenth century a series of Dutch WIC commanders ('commandants') ruled over Fort Leitsaemheyt, two of whom were rather colourful, and left a lasting inheritance. The first one is Pieter Woortman, who first came to the Gold Coast as a sailor for the Company in 1741, at the age of forty. Woortman was of German origin, but had settled in the Dutch town of Groningen around 1730, where he married and established a small business. Probably because this business went bankrupt, he enrolled into the WIC, and started a whole new career. After some years, two of his sons followed him to the Gold Coast, where they were active in the administration and in the slave trade. Pieter Woortman was appointed commander of Apam in 1744, a position he would hold until 1761, possibly 1767. As such he had ample opportunity to forge a bond with the local population. In 1754 it was reported that he was extremely successful as a slave trader for the WIC, especially in competition with the much stronger British presence in the region. Pieter Woortman married a local lady called Aphodewa, who was most likely a member of an important Apam family. This marriage seemed very much an economic and political alliance, something one saw quite often. Together they had several children, of whom a son was sent to Holland to receive his education. These children bore the surname Plange, and therefore were the immediate ancestors of the well-known Plange and Bart Plange families of Ghana.

      Pieter Woortman remained in Africa until his death in 1780. In 1767 he became the governor ('director-general') of all Dutch possessions on the Gold Coast. Pieter's eldest Dutch son Jan Woortman was commander at Kormantin, Boutre, and Accra, before he died on the Gold Coast in his late forties. He also married a local lady, named Acoua, from an established family (abusua). With her, and with his slave Apousie, he had several children, some of whom were also sent to Holland to be educated. One daughter even stayed in Holland and married a Dutchman. The youngest son of Pieter Woortman, Hendrik, was at one time (1773) himself commander of Fort Leitsaemheyt at Apam. He too had a family, and he took his two daughters back with him to Holland, when he repatriated in 1778. The elder of the two, like her cousin, married a Dutchman. Together, father, sons, and their local relations in Apam, Elmina and elsewhere, ran a very profitable private trade in slaves and ivory. Descendants of the sons, bearing the name Woortman, appear in documents throughout the nineteenth century, but the name now seems to have disappeared.


  56. Mary Farnell, - 1900

  57. Zuster Margareth Evans, 1867 - 1902

    Zuster IPHIGENIE II OLA ( Margareth Evans 1867 -1902) uit Ierland kwam aan in de Goudkust met de mailboat uit Liverpool op15 juni 1896.

    Haar eerste traumatische ervaring was het overlijden van twee van haar medezusters in Cape Coast, een week na haar aankomst, waarvan er één eveneens een Ierse was.

    Zr. Iphigenie werd benoemd als schoolhoofd van de meisjesschool, waaraan ze tevens les gaf.

    In februari 1902 werd Zr. Iphigenie ziek. Ze kreeg koorts en stierf na een paar weken op 27 februari 1902. (sma)


  58. Zuster Marc Kathy MacCartan, 1857 - 1902

    Zuster MARC OLA (Kathie MacCartan 1857 -1902) uit Ierland kwam aan in de Goudkust op 12 oktober 1889 en werd benoemd voor het onlangs gereedgekomen klooster op de missieheuvel van Elmina. Zij was gedurig ziek.

    Na drie jaar ging ze terug naar Ierland en bleef daar zes jaar.

    In maart 1900 kwam Zr. Marc terug naar Afrika en werd benoemd voor de meisjesschool in Cape Coast. Bij gebrek aan leerlingen moest de meisjesschool in Cape Coast in 1902 sluiten: alleen de infant school mocht doorgaan.

    Zr. Marc werd overgeplaatst naar Elmina en werd daar belast met de leiding van de meisjesschool.

    In december 1902 werd Zr. Marc opnieuw ziek. De Afrikaanse Dr. Hayford, die haar nog kende vanuit Cape Coast, kwam zonder daarvoor geroepen te zijn, haar op Kerstdag nog bezoeken. Hij gaf weinig hoop.

    Zr. Marc stierf op 27 december 1902. (sma)


  59. Zuster Jean Catherina Obdam, 1867 - 1905

    elmimazusterjean

    Gedenk in uwe gebeden
    de Ziel van Zaliger

    Eerwaarde Zuster Jean
    (Catharina Obdam)

    Zuster-Missionaris van de Congregatie van
    Onze Lieve Vrouw der Apostelen

    Geboren 30 Mei 1879 te Hensbroek

    Overleden te Elmina 12 September 1905

    Ziehier eene wijze Maagd welke de Heer wakende heeft gevonden


    Gino Kaag van wie we deze informatie hebben gekregen, voegt er nog aan toe:

    Het betreft een tante van mijn moeder. Mijn moeder is zelf ook een keer op de begraafplaats in Elmina geweest samen met haar broer Pater Jaap Obdam.
    Pater Obdam is vanaf 1946 tot aan zijn overlijden op 8 november 2004 in Ghana werkzaam geweest. Mijn moeder heeft altijd bewondering gehad voor haar tantes (ook 2 zusjes van Catharina Obdam gingen in het klooster of naar de missie) en kon daar mooie verhalen over vertellen.

    Zuster JEAN II OLA (Catherina Obdam 1879 -1905) uit Hensbroek, Nederland, kwam aan in de Goudkust op 4 augustus 1901 en was, bij mijn weten, de eerste Nederlandse Zuster in de Goudkust.

    Zuster Jean werkte in de huishouding van de meisjeskostschool, eerst in Cape Coast en later in Elmina. Zuster Jean stierf aan zwartwaterkoorts te Elmina op 12 september 1905.

    Bij de eeuwfeestviering van de Katholieke Kerk in Ghana in 1980 heeft een zoon van haar broer, Pater Jaap Obdam S.M.A. een krans gelegd op haar graf in the Dutch Cemetery.
    Deze pater Jaap Obdam S.M.A. heeft in de Goudkust / Ghana gewerkt als missionaris van 1946 tot 2004. Hij stierf op 86-jarige leeftijd en is te Saltpond begraven. pater Jaap Obdam S.M.A. was benoemd tot Ridder in de orde van Oranje Nassau. (sma)




  60. Arthur Brun, 1865 - 1905

    Name: Arthur Jean Baptiste Brun
    Birth Date: 12 January 1850
    Birth Place: Lepaud (Dep. de la Creuze, France)
    Death Date: 28 March or 28 April 1883
    Death Place: Elmina
    Occupation: merchant
    Consular appointments: consular agent at Elmina (Gold Coast) 1880-1883

    Career: Consular appointments for the Netherlands:
    Consular agent of the Netherlands at Elmina, appointed by the consul general P.S. Hamel 9 April 1880. Recognised by the British Government September 1880.

    Arthur BRUN (1850 - 1883) en niet (1865 - 1905)

    Arthur BRUN (1850 - 1883), Fransman, zakenman en consulair agent voor Frankrijk en Nederland. Hij kwam naar de Goudkust in 1877 als handelspartner van de heer Bonnat.

    In 1879 vestigde Arthur Brun zich zelfstandig in Elmina.

    Op 10 april 1880 werd Arthur Brun benoemd tot consulair agent van Nederland te Elmina en een paar maanden later in dezelfde functie voor Frankrijk.

    Arthur Brun ontving de eerste Katholieke missionarissen in mei 1880 en maakte met pater Moreau in 1882 de lange voettocht naar Kumasi voor een bezoek aan de Ashantihene.

    Op 10 februari werd het huwelijk van Arthur Brun in Elmina ingezegend door pater MOREAU (nr. 63). Zijn vrouw, Maria Adriana Runcle, was een mulatto, geboren te Elmina op 21.04.1848 uit een relatie van Petrus Jacobus (of Adrianus Isaac?) RUNCKEL (zie no. 9), Nederlands ambtenaar in de Goudkust van 1845 tot 1856, met Efuwa Anna Ruhle.

    Twee jaar eerder was hun zoon geboren op 15 januari 1881 en een week later gedoopt als Ludovicus Joseph Brun. Hij was één van de drie mulatto kinderen van de zes doopjes in Elmina in 1881. Hij stierf op 3 september 1884. Zijn vader was toen al overleden. Arthur Brun stierf te Elmina op 28 maart 1883.

    Pater LEGEAY (nr. 30) noteerde in het overlijdensregister:

      Anno Domini 1883, die vero 28a Martii, Arthurus Brun ex Gallia, circiter 33 annis, confessione facta, Sacri Olei unctione roboratus, animam Deo reddit eademque die sepultus est


    Letterlijk vertaald:

      In het jaar des Heren 1883, op 28 maart, gaf Artur Brun, afkomstig uit Frankrijk, ongeveer 33 jaar, na gedane biecht en gesterkt door zalving met de Heilige Olie, zijn ziel aan God terug en is dezelfde dag begraven.


    (sma)


  61. Hendrik McCarthy Vroom, zoon van H. Vroom

  62. R.P. Baffour, 1912 - 1993, Conrector Kwame Nkrumah Universiteit, Ambassadeur van Ghana bij de UN

  63. Pater Auguste Moreau, 1847 - 1886

    Pater Auguste MOREAU S.M.A. (1847 - 1886), Fransman, met pater E. MURAT (nr. 17) de stichters van de hedendaagse Katholieke Kerk in de Goudkust. Ze kwamen aan op 18.05.1880.

    Pater Moreau was de eerste missie-overste in Elmina.

    Voor ruimere huisvesting huurde Pater Moreau een groter gebouw aan de voet van de Java Hill, genaamd Lewis House, soms geschreven Louis House.
    Daar ook begon Pater Moreau het eerste katholieke schooltje in de Goudkust in april 1881.

    In december 1882 slaagde Pater Moreau er eindelijk in een stuk land te krijgen voor de Katholieke Kerk, nl. de zg. Schomarus Hill. Gouverneur Schomarus had deze heuvel aan de noordzij van de stad opgenomen in de verdedigingsgordel van Elmina en er een 'battery' (geschutsstelling) laten aanbrengen.
    Pater Moreau ging daarna op vakantie naar Europa en kwam in december 1883 terug met missiezusters. Op 18 maart 1886 ging Pater Moreau ziek aan boord om terug te gaan naar Frankrijk, doch stierf op zee nabij Axim op 21 maart 1886, 39 jaar oud.

    Persoonlijk ben ik er altijd van uitgegaan, dat hij een zeemansgraf had gekregen, doch las nu met verbazing, dat hij op 'The Dutch Cemetery' begraven zou zijn. Ik zal proberen hierover meer informatie te krijgen:
    Intussen gekregen! Het tijdschrift Les Missions catholiques, nr. 889, 18 juni 1886, herdenkt Père Moreau's leven en sterven en maakt melding van een zeeman's graf wegens te sterke branding voor de 'canoes' om het lijk aan wal te brengen: "Le corps du bon Père fut donc immergé". (sma)


  64. Zuster Basile Claudia Cassanova, 1865 -1926

    Zuster BASILE OLA (Claudia Casanova 1865 - 1926) was een Italiaanse uit het bisdom Milaan.

    Zr. Basile kwam aan in Elmina op 30 oktober 1890 en was op 21.12.1890 aanwezig bij de inzegening van het eerste katholieke kerkgebouw in de Goudkust te Elmina (de huidige St. Josephkerk, toen nog zonder toren).

    Zr. Basile was een van de vier Zusters, die in januari 1891 naar Cape Coast gingen, om daar het 'St. Mary's Convent' te openen. In 1892 ging Zr. Basile Ola naar Elmina terug en was daar belast met de 'infant school'.
    Zr. Basile was tevens jarenlang overste van de Zusters in Elmina. Enkele jaren heeft ze in Cape Coast gewoond als Regionaal Overste van de OLA Zusters in de Goudkust. Voor het grootste gedeelte van haar missionarisleven bleef Zr. Basile echter bij haar kindertjes in Elmina, tot haar dood in 1926. Ze was zeer geliefd bij de plaatselijke bevolking.

    Zr. Basile is begraven op de begraafplaats bij 'Salt Village'. Rond 1950 is haar lichaam overgebracht naar het nieuwe katholieke kerkhof van Elmina (zie nr. 66 Henri de Jong).

    The Standard of 27.01.1950 reports the transfer of her remains on 15.01.1950 to the Elmina Catholic cemetery.

    NB: Zr. Basile (nr. 64) en de nrs. 65 en 66, resp. Zuster Bonaventura en Pater Henri de Jong zijn dus niet begraven op het Nederlandse Kerkhof. (sma)


  65. Zuster Bonaventura

    Zr. BONAVENTURA OLA (Catharina Jansen 18.08.1894 - 9.10.1926) was een Nederlandse Zuster uit Enkhuizen en kwam aan in Elmina in het voorjaar van 1925.

    Zr. Bonaventura werkte daar in de meisjeskostschool.

    Zr. Bonaventura stierf al na achttien maanden op 9 oktober 1926 en werd begraven in Elmina op het kerkhof nabij de ´Salt Village´. (sma)


  66. Pater Hendril de Jong

    Pater Henri (of Hendricus) de Jong, doch niet Hendril de Jong.

    Pater Henri de JONG S.M.A. (6.11.1898 - 13.06.1925) Deze uit Bussum afkomstige missionaris kwam op 2.11.1922 met de s.s. `Jaarstroom` op haar eerste reis (maiden voyage) in Cape Coast aan. Pater de Jong werd benoemd voor de missie van Elmina.

    Daar is Pater de Jong begonnen met de training van inlandse studenten voor het priesterschap. In 1925 werd Pater de Jong ziek en opgenomen in het ziekenhuis te Cape Coast waar Pater de Jong is overleden.

    Een verzoek om Pater de Jong te mogen begraven op het oude Nederlandse kerkhof ("Old Dutch Cemetery"), waar verschillende van de vroegere missionarissen begraven lagen, werd door de regering afgewezen, omdat het kerkhof voorgoed gesloten was.

    Pater de Jong werd begraven te Elmina op het kerkhof bij "Salt Village".

    In latere jaren is het lijk van Pater de Jong overgebracht naar het nieuwe katholieke kerkhof en bijgezet naast Moeder Basile OLA (zie nr. 64) en Zuster Bonaventura OLA (zie nr. 65). (sma)


  67. Joseph Anquandan, - 1960

    Joseph ANQUANDAH (en niet Anquandan)

    Joseph H. Anquandah werd aangenomen als een pupil teacher in mei 1884 voor het schooltje dat de Katholieke kerk op de missieheuvel begonnen was. Joseph Anquandah had de zorg voor de Infant school en Standard I.

    Ik heb geen verdere concrete gegevens over hem, doch Joseph Anquandah schijnt een belangrijke rol gehad te hebben in de ontwikkeling van de katholieke gemeenschap en onderwijs in Elmina.

    Ik betwijfel of Joseph Anquandah op het 'Dutch Cemetery' begraven is, als hij pas in 1960 gestorven is. (sma)


  68. G.E. Eminsang, Advocaat bij het Nederlands Gouvernement in 1872, Eerste door de Britten in 1872 benoemde "Burgemeester" van Elmina

    George Emil EMINSANG (1835 - 1901), geboren te Elmina en kind van een Nederlandse vader en een Afrikaanse moeder, deed zijn lager onderwijs in het kasteel en ging daarna op 15-jarige leeftijd naar Nederland.

    George Emil Eminsang keerde terug naar Elmina in 1854 om een paar jaar les te geven aan de 'Castle School' (voor blanke en mulatto kinderen?) en ging daarna in de handel.

    In 1868 ging George Emil Eminsang met een Nederlands officier naar Nederland om beklag te maken tegen kolonel Boers, die kort hierna vervangen werd door kolonel Nagtglas.

    De Britten benoemden George Emil Eminsang in 1872 na de overdracht tot 'civil commandant' van Elmina. Spoedig hierna raakte George Emil Eminsang in moeilijkheden. (zie nr. 1 J.C.W.M. Joost).

    George Emil Eminsang verdiende daarna nog een fortuin met zijn concessies en bleef sociaal ook actief.

    George Emil Eminsang verschafte onderdak aan de eerste katholieke missionarissen in Elmina ( zie nr. 17 en 63)

    George Emil Eminsang overleed in 1901. (sma)


  69. Father Alexis FAGA S.M.A. (1863 - 1888)

    Father Alexis FAGA S.M.A. (1863 - 1888) uit Frankrijk, kwam aan in Elmina op 28 januari 1888.
    Ruim 2 maanden later stierf Father Alexis op 7 april 1888, op 25-jarige leeftijd.

    Ook Father Alexis is begraven op de Dutch Cemetery. (sma)


De bovengenoemde missionarissen, Paters en Zusters, werden uitgezonden door de S.M.A.: LINK

S.M.A., de afkorting voor 'Societas Missionum ad Afros', vrij vertaald: 'Sociëteit voor Afrikaanse Missiën', verwijst naar het gezelschap van missionarissen in 1856 te Lyon door een frans missiebisschop, Mgr. Melchior de Marion-Brésillac, opgericht.

West Afrika, toen bekend als 'het graf der blanken', werd het eerste en het belangrijkste werkterrein, waar veel jonge missionarissen zich ingezet hebben voor kerk en samenleving, voor gerechtigheid en vrede, voor onderwijs en gezondheidszorg. Velen hebben er reeds na korte tijd hun leven moeten offeren.

Vanaf 1923 vormen de nederlandse leden een zelfstandige provincie van de S.M.A., aanvankelijk met een eigen Afrikaans missiegebied, de Goudkust (Ghana).

In 1957 werd de Goudkust het onafhankelijke Ghana. De vijf bisdommen van toen, bestuurd door blanke bisschoppen, zijn nu uitgegroeid tot 18 bisdommen, elk met hun eigen Ghanese bisschop.

The earliest contact between Ghana and Christian Missionaries was the late 15th century when Roman Catholic missionaries accompanied the earliest Portuguese traders to the Gold Coast. A succession of missionary societies from Western Europe subsequently lived and worked to impact life in the nation they christened the Gold Coast because of the abundance of the precious mineral that was discovered.

Father Eugene Morat and Augustus Morean arrived in Elmina in 1880. An earlier first attempt in the 15th century by chaplains who accompanied the Portuguese explorers had very little to show in terms of natives evangelized for about four centuries. The only signs of Roman Catholicism that survived the Portuguese era were a small group of Efutus (tribe along the coast) and their chief, probably converted by Augustinian Fathers in 1572, and an unrecognizable stump of a statue of St. Anthony in Padua in Elmina.

However, when the SMA arrived in the Gold Coast, the Protestant missionaries who preceded them were already evangelizing around Accra, Akropong-Akwapim, Cape Coast, and Keta (towns along the coast of Ghana and further inland), and making converts in the Gold Coast colony. And since the SMA had come at the invitation of Sir James Marshall, (the then Governor of the Gold Coast) who had himself converted to Roman Catholicism, it was allowed to freely work and evangelize in the colony.
In 1883, the Sisters of our Lady of Apostles Society also arrived in Elmina to take care of the education of girls side by side the SMA. By 1901, the Church had spread from Elmina to over forty townships. In addition, the church was running 17 schools with about 1700 boys and girls. In the same year, the Prefecture of Gold Coast was raised to a Vicariate with Father Maximillan Albert as its first Bishop supervising 18 priests, 8 sisters and about 40 teachers from his seat in Cape Coast.

In 1906, the White Fathers entered the Northern Prefecture of Gold Coast from Ouagadougou (now Burkina Faso) to start missionary work in the northern part of the Gold Coast. Not long after their arrival, they showed signs of success among the Dagartis of Jirapa, Nandom and other towns in the north.



Ook hebben we nog portretten en informatie van andere bekende personen uit Elmina:

johanneshuydecoper

Portret van Johannes Jacobus Cornelis Huydecoper, klerk bij het Nederlandse gouvernement en later koopman te Elmina, in dienst firma Ter Meulen. Eveneens een telg uit een vooraanstaand Euro-Afrikaans geslacht. Zijn bet-overgrootvader was Jan Pieter Theodoor Huydecoper (1728-1767), lid van de Amsterdamse patriciërsfamilie van die naam en van 1756 tot zijn dood in dienst van de West-Indische Compagnie op de Goudkust, laatstelijk als directeur-generaal. Zijn grootvader Willem (1788-1826) en vader Jacob (1811-1845) waren beiden Nederlands gezant bij het hof van de koning van Ashanti in Kumasi.

Directors-general

13 Mar 1759 -  2 Mar 1760  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (d. 1769)
                             (1st time) 

Directors-general


31 Aug 1764 - 11 Sep 1764  ....
11 Sep 1764 -  8 Jun 1767  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (s.a.)
                             (2nd time) 

Governor-general 

 8 Jun 1767 - 10 Jun 1769  Jan Pieter Theodor Huydecooper    (s.a.)

De familie Rühles bezaten in Elmina een landgoed, Buitenrust, het huidige landgoed Lane. bij dit huis hoorde een groot aantal slaven. Toen Jacob Rühles naar Nederland vertrok werden zijn goederen niet verdeeld, maar na zijn dood moesten zijn talrijke kinderen (we kennen er 10) ze wel verdelen.
Daarbij wilden ze ook de slaven verdelen, maar dat gaf zo'n opschudding, dat de erfgenamen van deze verdeling hebben moeten afzien. De slaven beschouwden zichzelf nl. naar het plaatselijke gewoonterecht als onverbrekelijk ver­bonden met het landgoed; ze zouden weglopen en niet terug te halen zijn als ze daar niet konden blijven.

Twee van de zoons van Jacob Sr. zijn getrouwd met meisjes Huydecoper: Matthijs, geb. 1781/82 te Elmina en daar overleden 2.8.1816, trouwde op 28.4.1804 te Amsterdam met Carolina Huydecoper en Abraham, geb. te Elmina 26.6.1789, trouwde, eveneens te Amsterdam, op 31.8.1815 (nadat ze al veel eerder "informeel" getrouwd waren) met haar jongere zuster Johanna Theodora.
Carolina was te Elmina geboren in 1781/82 en overleed aldaar op 30.11. 1824; Johanna Theodora was geb. te Cormantijn, ook aan de Kust van Guinea, op 22.11.1788.

Ook bij de Huydecopers blijkt de afstamming terug te gaan op een dienaar van de WIC, in dit geval op mr. Jan Pieter Theodoor Huydecoper, die laatstelijk directeur-generaal was en te Elmina in 1767 overleed. Zijn vrouw was de tapoeyerin Penni Raems,(een kind van een blanke vader en een negerin) maar men zal haar evenmin als haar afstammelingen in de genealogie Huydecoper terugvinden.

Hun zoon WiIlem Pieter Cornelis Christiaan Huydecoper, geboren omstreeks 1758, werd naar Nederland gestuurd waar hij in Kralingen op school was, werd in 1774 als assistent voor Guinea aangenomen, doch vertrok daarheen eerst in 1776, had daar verschillende functies (o.a. commandant van het fort Cormantijn in 1788/89), repatrieerde in 1792 en overleed te Amsterdam, waar hij op 19.1.1799 begraven werd.
Zijn vrouw was Johanna Woordman, misschien een dochter van de commies Jan Woortman en de negerin Acoua (d.i. op woensdag geboren). Het echtpaar Huydecoper-­Woordman had behalve de twee bovengenoemde dochters die met Rühles trouwden ook nog een zoon Willem, die op zijn beurt bestuursambtenaar aan de Kust werd (in 1818 2de resident) en aldaar op 22.2.1826 stierf. Daar hij in 1788 geboren moet zijn kan hij een tweelingbroer van Caroline geweest zijn.

Deze Caroline Huydecoper, weduwe van Matthijs Rühle, overleed te St. George del Mina aan de "rode loop" op 28.11.1824, nadat zij de man van haar dochter M. J. T. Rühle, de Engelsman J. H. Short, op het kasteel te Cape Coarse (Cape Coast) verpleegd had totdat deze op 24.11. 1824 overleed. De dochter bleef zwanger achter. Dit hele drama vindt men in de annonce, die door de vader van Matthijs Rühle, nl. de reeds genoemde equipagemeester Jacob Rühle, was ondertekend.


Ook nog wat informatie over Gouverneur Nagtglas:

nagtglaspt

C.J.M. Nagtglas

1814 - 1897

Gouverneur Ter Kuste van Guinea, hoofdvestiging Elmina

Governors

1857 - 1862                Cornelis Johannes Marius Nagtglas
                             (1st time)

1869 - 1871                Cornelis Johannes Marius Nagtglas
                             (2nd time)

Gouverneur Van den Bossche had om gezondheidsredenen naar Nederland moeten terug­keren. Waarnemend gouverneur was Overste Cornelis Johannes Marius Nagtglas, geb. te Utrecht 16.5.1814, overleden te Harderwijk 10.1.1897. Later tot kolonel bevorderd. Hij is van 1858 tot 1862 gouverneur geweest. Van 1869 tot 1871 werd hij opnieuw naar de Goudkust gezonden, nu met de titel van Commissaris der Nederlandsche regeering.

In Nederland was het eerste alternatief toentertijd absoluut niet te verwezenlijken. Het tweede, al had C. J. M. Nagtglas die van 1858 tot 1862 Gouverneur ter Kuste was, er sterk op aangedrongen, had de Regering uit overwegingen van binnenlandse politiek niet aangedurfd. Dit wordt bevestigd door een rapport van 12 juni 1860 van de Britse Gezant Napier aan de Foreign Secretary Lord John Russell over zijn besprekingen met onze Minister van Koloniën Rochussen, waarin gezegd wordt dat een overeenkomst tot het heffen van een gemeenschappelijk invoer­recht ter Kuste, waarschijnlijk door de Staten Generaal zou worden verworpen, prompted by commercial jealousy in general, and particularly by the instigation of a house in Rotterdam, daarmee doelend op de firma Muller & Co....

De derde mogelijkheid, die van gebiedsruil, was al vaker gesuggereerd en niet kans­loos. Nagtglas was er een warm voorstander van, ook al omdat het heffen van invoer­rechten ermee gecombineerd kon worden. Onderhandelingen daarover met Groot-Brittannie waren in 1860 zonder resultaat afgebroken, doch in 1863 stelde Nagtglas, toen in Nederland terug met pensioen, deze in zijn ogen enige bruikbare oplossing publieke­lijk aan de orde door middel van een anonieme brochure getiteld Wat moet Neder­land doen met zijne bezittingen ter Kuste van Guinea?
Van dit geschrift gebruikt de schrijver een groot gedeelte om de verwaarlozing van deze "bijna vergeten plek" aan de Kust aan de kaak te stellen, waar de toestand "gedurende de jongstverloopene 2 1/4 eeuw nagenoeg dezelfde is gebleven."
Als voorbeeld van het weinige dat "tot zedelijke en stoffelijke verbetering" der bevolking was gedaan, vermeldt hij o.a. dat pas omstreeks 1837 voor het eerst een onderwijzer naar de Kust werd gezonden, die echter het leven liet bij een expeditie tegen de Ahanta's. In 1847 kwam er een nieuwe, die na een jaar overleed en diens opvolger werd in 1852 naar Nederland teruggezonden omdat het bestuur niet met hem kon opschieten.
Eerst in 1853 ving te Elmina het geregeld onderwijs aan met 40 leerlingen, "en men zag daar ook de vruchten van, daar het getal schoolkinderen in 1860 tot 180 klom."

De schrijver constateert voorts dat de traktementen van de subalterne ambtenaren zo laag zijn, dat "zij niet of te naauwernood genoeg hebben om op hoogst bekrompene, ja armoedige wijze in hun onderhoud te voorzien." De Bezittingen kostten, zonder iets voor de Nederlandse schatkist op te leveren, jaarlijks ongeveer f 130.000, welk bedrag de Regering blijkbaar zo hoog achtte, dat van een verhoging der traktementen of uit­breiding van het aantal ambtenaren, geen sprake kon zijn.

In deze omstandigheden moest naar het oordeel van de schrijver - een der zeer weinigen die het weten konden - Nederland of zich bij de eerste de beste gelegenheid van de Kust van Guinea ontdoen, of zo spoedig mogelijk met Groot-Brittannie een ruiling van grond­gebied overeenkomen met heffing door beide regeringen van gelijke rechten op "in de eerste plaats geestrijke dranken, tabak, schietgeweer en buskruid".

Vermoedelijk mede doordat de Britten in 1863 met hun Fanti bondgenoten een nederlaag tegen de Ashanti's hadden geleden en ook in Groot-Brittannie weer stemmen waren opgegaan tegen het in stand houden van bestuursposten aan de Kust welke alleen maar lastposten waren, werden in 1865 de onderhandelingen over gebiedsruil tussen de beide regeringen weer opgenomen.
Na veel vertraging kwamen onze onder­handelaars Nagtglas en Bentinck in Londen in het begin van 1867 met de Engelsen tot overeenstemming en op 5 maart werd het traktaat getekend: Als grens tussen de Nederlandse en Britse gebieden zou voortaan gelden een lijn lopend pal noordwaarts van de mond van de Zoete Rivier tot aan de zuidgrens van het niet tot de kust reikende koninkrijk Ashanti. Daardoor bleef Elmina nog juist Nederlands en kwamen de Britse plaatsen gelegen westwaarts van die lijn, als Apol­lonia, Dixcove, Saccondee en Kommenda met de daar gelegen forten onder ons ge­zag. In ruil daarvoor stonden wij aan de Engelsen af de oostwaarts ervan gelegen plaatsen als Mouree, Kormantijn, Apam en Accra.
Voorts was bepaald dat voor beide gebieden een uniform systeem van invoerrechten zou gelden met een hoog recht op de vier artikelen door Nagtglas in zijn brochure genoemd en 3 % ad valorem op alle andere goederen.

Mei 1869 arriveerde ter Kuste de tot regerings-commissaris benoemde oud-­gouverneur Nagtglas ter vervanging van Boers. Hij vertrouwde de Elminezen tot een zekere neutraliteit bij de conflicten tussen Ashanti's en Fanti's te kunnen bewegen en daarmee Nederland van de enigszins genante vriendschap met eerstgenoemden te bevrijden. Doch nog geen twee weken na zijn aankomst vond een incident plaats dat aan de hoop op een vreedzame oplossing van de abnormale situatie de bodem insloeg.

Op 26 mei sloeg een sloep van Z.M. Amstel voor verkenning naar de kust bij Kom­menda gezonden, in de branding om. Een deel van de bemanning vond de dood in de golven en een officier en vier matrozen die zwemmende het strand hadden weten te bereiken, werden er door een bende gewapende Kommendezen gevangen genomen. Een van de matrozen die trachtte te vluchten, werd doodgeschoten en de overigen wer­den na een maand gevangenschap, gedurende welke zij hun leven telkens bedreigd zagen, onder Britse pressie tegen een door ons betaald losgeld van 300 ons goud ( = f 12.000) te Cape Coast aan de Britten uitgeleverd.

In Nederland kwamen vele pers­artikelen en een aantal al of niet anonieme brochures los, vrijwel alle pleitend tegen afstand. De Britten gaven te kennen niet tot uitvoering van het traktaat te willen overgaan zolang een te Elmina verblijvend aanvoerder van de Ashanti's, een zekere Akyeampon (in de Nederlandse publicaties veelal Atjempon genoemd), die de be­volking tegen de Fanti's opzette, niet uit Elmina verwijderd was. Zij verlangden voorts zekerheid dat de Koning der Ashanti's tegen diens beweringen in, geen recht­matige aanspraken op Elmina had. En Nagtglas, staande voor de onmogelijke taak Atjempon kwijt te raken, de Elminezen met hun toekomstige lot te verzoenen, samen te werken met de Britten en de Ashanti's te bevredigen, zag, hoewel geporteerd voor de afstand aan Groot-Brittannie, geen uitweg meer en verliet om gezondheidsredenen in juni 1871 de Kust, zijn terugroeping reeds geruime tijd vroeger aangevraagd hebbend.

In de binnenste toegangspoort tot het kasteel is een steen gemetseld ter herinnering aan de op een na laatste Gouverneur C. J. M. Nagtglas.

Ook nog wat informatie over de familie Doyer:

Zoodra ik mij aan wal begaf vond ik er mijn vriend Doyer, en werd ik hartelijk door hem ontvangen terwijl het van mijne zijde mij ook genoegen deed wederom een bekend gezicht te zien en eenen hollander de hand te drukken. Hij was echter niet bijzonder wel, en was dit de reden waarom hij niet aan boord gekomen was.
Het eerste voerde hij mij naar zijn huis, hetwelk mij, mij onze factorijen in het geheugen terug roepende, jaloers maakte. Het is een collossaal steenen gebouw, waarvan het onderste gedeelte als pakhuis, en woningen der bediening dient terwijl de eerste ver­dieping het eigentlijke woonhuis uitmaakt. Indien men zich op de binnenplaats bevindt, en men wendt zich naar de breede schoone trap die naar het woonhuis voert, dan bevindt zich de keuken, een klein afzonderlijk gebouwtje, achter de aldus geplaatste persoon, die om het te zien zich zoude moeten omkeeren.
Regts en ook van vooren onder het huis zijn pakhuizen, en links een paar vertrekken voor de negers.
Indien men zich nu naar boven begeeft, en men gaat door eene deur zich aan het einde der trap bevindende, dan komt men in eene ruime gang welke regts naar de drie kantoorlokalen voert, hoewel de ingang tot deze vertrekken zich van achteren bevindt, en eene trap naast de keuken hier henen voert. Voor het kantoor bevindt zich een overdekt plat, van waar men een schoon gezicht op de zee en op de voor anker liggende schepen heeft. Links be­vinden zich de slaapkamers, en nog twee of drie andere kamers, terwijl men ook hier een plat vindt, met het zich voor het kantoor bevindende overeenstemmende, en alwaar men eene zeer goede, en voor warme klimaten eene zoo hoog noodige waschkamer aantreft. Dit nu zijn de beide vleugelen van het huis, van achteren door de keuken en van voren door de woonlokalen verbonden wordende, een vierkant vormt, waardoor de binnenplaats ontstaat.
Juist tegenover de trap wanneer men de gang binnentreedt is de deur die naar de woonkamer voert, en is dit een groot lang, en luchtig vertrek alwaar het steeds even koel en aangenaam is. Is men daar, dan is men ook in Holland, en vindt men er alle die gemakken, waaraan men thuis gewend is. Daar was het dat ik wederom voor het eerst een aschbakje aantrof, en leek de ouderwetsche lamp van voor twintig jaren zoo deftig, en waren de muren zoo wit, en de commode zoo goed afgestofd en was in een woord alles zoo op zijne plaats, en zoo netjes, dat ik hier de zinde­lijke hollandsche maagd als in verbeelding zag, en haar mijn compliment maakte. De maagd in questie echter wordt hier door vriend Doyer vertegenwoordigt, die eenen zindelijken der zinde­lijken is. Hoe hij achter die negers zit, en ze laat poetsen tot zij groen en geel worden is de moeyte waard te zien en hoort men hem steeds Naimashang (spreekt uit Neem-is-an) en Mhaihshaung (spreek uit Mei-zang) roepen, zijne twee schoonmakende bescherm­engelen, om eeuwig maar te poetsen. Oh, dat ik ook zoo ware.
Het zit er echter niet in hoewel ik het toch gaarne zindelijk heb. In deze woonkamer nu bevindt zich een zeil, canapé, tafel, stoelen, etc. en is er misschien niemand die zich hierover verwondert, daar zulks slechts is zoo als het behoort. Ook goed. Komt dan maar eens in mijn vertrek, en zie eene tafel uit gewerenkisten te zamen getim­merd, stoelen: twee geweerkistjes op elkander; kanapé geene, en de rest in proportie. Bij mijnen meer bedeelden vriend echter zijn de muren met schilderijen versierd, en hangen er twee lythogra­phie portretten van zijne ouders. Op een tafeltje staat het heldere theeservies, op de commode glazen en flesschen, in de magonyhouten kastjes bevinden zich presenteertrommeltjes en wat dies meer zij. Men moet in Afrika geweest zijn, om de waarde van dit alles te kunnen beseffen.
Regts van dit vertrek bevindt zich nog eene ruime logeerkamer van al het noodige voorzien, alwaar men het zich zeer comfortable maken kan. Buitendien bij Doyer zijn complimenten buiten questie, en doet en laat men wat men wil. Op hare gastvrijheid mag Afrika dan ook trotsch zijn, en is het, het eenige aangename hetwelk het land oplevert.
En nu nog eene luxe van het huis van Doyer, iets hetwelk het huis tot een paleis maakt, en waarvan het genot niet te beseffen is. De geheele breedte van het huis, zijnde de zijde welke zich langs de straat bevindt, wordt ingenomen door eene gallerij welke door drie groote deuren met de woonkamer gemeenschap heeft, en is niets aangenamer dan hierin op en neder te wandelen, of op eene sofa, er bevinden er zich namelijk twee, uitgestrekt, er zijne manilla No. 1 te rooken. Vele en aangename zijn de uurtjes door mij hier doorgebracht, en is het daar dat ik een idee bekomen heb, van wat men oostersche luxe noemt, iets hetwelk men in Ambriz niet kent.

Ziehier eene tamelijk complete beschrijving van een Elmineesch huis, en ben ik daarom zoo uitvoerig geweest, daar ik voornemens ben, later nog eene huisbeschrijving te geven, en men dan eene vergelijking zal kunnen maken. Men moet echter niet denken dat alle Elmineesche huizen met dit vergeleken kunnen worden; er zijn er die even goed zijn, maar mij minder bevallen, terwijl er een paar veel betere, en zeer vele slechtere zijn. Ik zal nog in de ge­legenheid zijn het een en ander aangaande huizen te zeggen.

Nadat wij nu thuis, en was het een thuis voor mij, gekomen waren, en ik mijne bewondering door: hé, had ik het maar zoo, en: wat leven jullie hier lekker, te kennen gegeven had, begaven wij ons, Doyer en ik naar de Gouverneur ad interim, de Komman­dant en maakte ik mijne zoogenaamde officieele visites.

Dc twee broers Huibert en Hendrik Doyer waren zoons van Jacobus Schoemaker Doyer, kunst­schilder, en PetronelIa Evekink. Huibert was geboren te Zwolle 17.3.1829, Hendrik 14.9.1830 te Amsterdam. Van Huibert weten wij, dat hij in 1849 kantoorbediende was bij Huibert van Rijckevorsel, koopman en reder te Rotterdam.

huibertrijckpt

Huibert van Rijckevorsel

1813 - 1866

Huibert van Rijckevorsel en J. H. Schmasen, commissionnair (getrouwd met een schoonzuster van Van Rijckevorsel), noemde Huibert Doyer een stil, vreedzaam en braaf jongmens. Deze verklaring diende om hem een "akte van admissie" voor de Kust van Guinea te doen verkrijgen. Met die akte kwam hij inderdaad op 18 okt. 1849 te Elmina aan, waar hij kennelijk voor Van Rijckevorsel zaken moest gaan doen. Ook Hendrik moet in die jaren, waarschijnlijk iets later dan zijn broer, aan de Kust van Guinea aangekomen zijn; in 1852 was hij daar al. Op 15.6.1853 was Huibert koopman te Dixcove (ongeveer 75 km ten W. van Elmina), terwijl zijn broer toen koopman te Axim was (nog ongeveer 30 km verder). In de lijst van intekenaren op het in 1855 verschenen boek" Achttien jaren aan de Goudkust" van Brodie-Cruickshank, ver­taald door D. P. H. J. Weytingh, komt Hendrik nog voor als koopman te Axim, terwijl Huibert daarin koopman te Elmina genoemd wordt. Ook in 1856 vinden we Huibert als koopman te Elmina, waar hij dan tot zijn dood voorkomt als agent resp. hoofdagent van H. van Rijckevorsel te Rotterdam.
De broers hadden op de genoemde dag in 1853 een contract van maatschap ge­sloten onder de firma Gebr. Doyer, aangegaan voor onbepaalde tijd met een opzeggingstermijn van 1 jaar. Blijkbaar bleven zij ook naast de werkzaamheden van Huibert voor Van Rijckevorsel en van Hendrik voor het gouvernement samen werkzaam, want op 19.8.1858 machtigt Huibert de assistent A. Magnin om op te treden zowel namens H. van Rijckevorsel als namens de Fa. Gebr. Doyer.

Inmiddels was Hendrik op zijn verzoek d.d. 10.12.1855 benoemd tot assistent, dus bestuurs­ambtenaar, en wel op 19.5.1856. Op 14;10.1856 vertrok hij van Elmina, waar hij eerst op het "hoofd kasteel" werkzaam moet zijn geweest, naar zijn post als commandant van het fort te Axim. Later werd hij geplaatst te Boutry (60 à 70 km ten W. van Elmina), vanwaar hij in dec. 1857 met binnenlands verlof in Elmina aankwam.

Men komt Hendrik Doyer in de archieyen van de Kust van Guinea van de volgende jaren telkens tegen. Hij doorliep alle civiele, tevens militaire rangen in het bestuursapparaat (met uitzondering van die van gouverneur), sommige tijdelijk - want er waren telkens weer vacatures die moesten worden waargenomen - en andere blijvend. In het boek van J. S. G. Gramberg, Schetsen van Afrika's Westkust, 1861, komt Hendrik Doyer Jzn., resident ter kuste van Guinea, voor onder de intekenaren.
Om­streeks 1869 is Hendrik gerepatrieerd. Hij moet een ijzeren gestel hebben gehad om het zolang uit te houden. Daarna vinden wij hem in Nederland terug in 1871 als burgemeester van Zoeter­woude; in 1873 werd hij als zodanig benoemd in Woerden. Hij trouwde te Haarlem op 7.9.1876 met Sandrina Christina Enschede en overleed te Velp (G.) op 13.4.1906.

Huibert Doyer heeft helaas veel minder lang mogen leven. Hij stierf "merkwaardigerwijze niet ten gevolge van een van de vele ziekten waaraan zoveel Nederlanders aan deze kust bezweken zijn, maar ten gevolge van een ander risico van het verblijf aldaar: het omslaan van een boot waar­mee de verbinding tussen een op de rede liggend schip en de wal moest worden. onderhouden. Op 10 mei 1859 kwam te Elmina bericht, dat hij gestorven was aan verwondingen, opgelopen bij het omslaan van de boot van de "Gouverneur Schomerus" op de rede van Badagry aan de Slavenkust (in het huidige Nigeria, ongeveer 500 km ten O. van Elmina) op 27 april.
Toen het bericht binnenkwam (een neger heeft dit, lopend langs het strand, overgebracht) zond de gouverneur een ordonnans naar Boutry om Hendrik in te lichten. Dadelijk na het ver­nemen van Huiberts dood had de gouverneur al overwogen, dat het heel moeilijk zou zijn hem als agent van Van Rijckevorsel te vervangen, want er was niemand aan de kust die naar de mening van de gouverneur daarvoor geschikt zou zijn. Maar blijkbaar had hij geen rekening ge­houden met de vooruitziende blik van Huibert zelf. Deze had nl. bij testament van 15.3.1857, be­vestigd bij een nieuw testament van 19.8.1858, zijn broer aangewezen om hem als agent te ver­vangen, uiteraard onder nadere goedkeuring van Van Rijckevorsel. Reeds de 14de mei arriveer­de Hendrik per kano te Elmina en dezelfde dag gaf de gouverneur hem 3 maanden verlof zonder traktement om de functie van hoofdagent te kunnen waarnemen.

In de overlijdensakte van Huibert wordt hij ongehuwd genoemd. Dat was naar Nederlands recht bezien wel waar, maar "naar de zeden des lands" was hij al voor de tweede maal ge­trouwd. De samen­steller van de lijst van 1856 beschouwde beide Afrikaanse huwelijken als geldig (of wist niet, dat ze informeel waren) en vermeldde ze op dezelfde wijze als andere huwelijken. Het aangaan van een verbintenis met een Afrikaanse heette van ouds (met een verbasterd Portugees woord) calisaren.

Toen Huibert als 20-jarige brave jongeling aan de Kust van Guinea aankwam, moet hij reeds kort daarna zijn eerste Afrikaanse huwelijk hebben aangegaan en wel met Betsy Welzing. Deze was geboren in 1825/26 als dochter van Pieter Welzing Sr. en Amba Essevoea. Haar vader was een tapoeyer, d.w.z. een kind van een blanke vader en een negerin, trad in 1832 op als "adjunct-burgemeester" van Elmina en overleed te Elmina op 2.7.1834, nadat hij op 29.6.1834 een testament had gemaakt waarin hij zijn 6 kinderen opdroeg goed voor zijn vrouw te zorgen; hij was haar dankbaar voor haar genegenheid en trouw. Deze vrouw moet (evenals zijn moeder) een negerin geweest zijn, want dat blijkt uit haar naam.

De tapoeyers werden altijd met de Europese achternaam van hun vader aangeduid, waaruit blijkt dat de Afrikaanse huwelijken ter plaatse erkenning vonden. De negers noemden hun kinderen doorgaans naar de dag waarop ze geboren waren; zo betekende Amba voor een meisje, dat ze op zaterdag geboren was, Adjuwa wijst op maandag, etc.
Een van de broers van Betsy, Pieter Welzing Jr., fungeerde als officiële vertaler (translateur) voor de Fantijnse taal. De familie stond kennelijk in een zeker aanzien, maar volgens de zeden des lands waren de dochters beschikbaar voor min of meer tijdelijke huwelijken met Europeanen of met andere mulatten. en zo is Betsy op 2.3.1850 met Huibert Doyer getrouwd. Zij was ouder dan hij. Maar ze was ook al eerder getrouwd geweest, nl. met een Engelse koopman te Cape Coast, John Glas Sandeman, en zij had uit dat huwelijk een dochter Mary Simons Sandeman, te Cape Coast geboren op 27.1.1844.





Van Michel van den Nieuwenhof uit Pointe-Noire kregen we ook informatie toegestuurd over de Nederlandse Begraafplaats in Brazzaville:

begravenbrazzavillebron

Bijgaand de tekst van de plaque die op A2 formaat zal worden aangebracht op de Nederlandse begraafplaats van Brazzaville. Het idee voor de plaque is ontstaan tijdens de restauratie van de begraafplaats met steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag via de Nederlandse Ambassade in Kinshasa en het Nederlands Consulaat in Brazzaville.
De plaque is gerealiseerd door enkele Nederlanders woonachtig in Brazzaville en in Pointe-Noire in samenwerking met een Congolees en een Fransman.
We proberen hiermee - in navolging van verschillende voorgangers - de herinnering aan de Nederlandse activiteiten in de regio levend te houden. Zoals te zien is, is de namenlijst met data compleet, maar het zou interessant zijn meer te weten te komen over de achtergronden van de diverse personen, die het overigens gemiddeld niet lang uithielden.


We kregen de volgende reaktie van Tonko Kentgens, waarop Michel van den Nieuwenhof uit Pointe-Noire geweldig reageerde:

Op zoek naar mijn voorouders kwam ik heel toevallig op deze website terecht.
En kwam daar de naam van mijn overgrootvader tegen. Het gaat om nummer vijf op de lijst L (Leonardus) Th. (Theodorus) Kentgens.
Ik wist dat hij was gestorven in Brazzaville, maar wist niet dat het op een begraafplaats was die nog steeds intact is.
Heeft u of de heer Michel van den Nieuwenhof meer informatie voor mij over hoe mijn overgrootvader is gestorven of andere informatie en bestaan er misschien gedetailleerde foto's van zijn graf en de gehele begraafplaats.


Waarop Michel dus reageerde met:

Het doet me genoegen dat de begraafplaats ook op deze manier nieuw leven wordt ingeblazen. Ik ben nu in Brazzaville voor een paar dagen en zal morgen de andere geinteresseerde Nederlanders hier informeren over het laatste nieuws.
Ik was als architect betrokken bij de restauratie van de begraafplaats en als Nederlander geinteresseerd in de achtergronden van de diverse landgenoten die destijds hier hun leven hebben geriskeerd om diverse redenen. Zoals je ziet aan de stijl van de bovengenoemde plaque hebben de Nederlanders hier de begraafplaats geadopteerd als een soort nationaal symbool met steun van de Ambassade in Kinshasa en het Consulaat in Brazzaville.

Hierbij aangehangen twee foto's van de begraafplaats waarop het graf van L.Th. Kentgens staat afgebeeld.

brazzaville69

Op deze foto (8 januari 2004, tijdens de restauratie): Het meest rechts gelegen graf. Op de achtergrond de Congorivier richting de Stanley Pool.
Niet zichtbaar is Kinshasa aan de overkant dat meer naar rechts is gelegen.

brazzaville67

Op deze foto (8 januari 2004, tijdens de restauratie): Links van het midden helemaal achteraan tegen de boom. Met op de achtergrond de silo's van de SCLOG.

En een detail van een van de graven:

brazzaville62

Op deze foto (4 oktober 2003): Een graf van voor de restauratie met enkele bakstenen onder de cementlaag zichtbaar.

L.Th. Kentgens is een maand na aankomst in Brazzaville gestorven op 46 jarige leeftijd, waarschijnlijk na een tocht te voet of hangmat met twee dragers vanaf de dichtstbijzijnde zeehaven. Dit kan Loango geweest zijn waar de Nieuwe Afrikaanse Handelsvereniging (NAHV) volgens een reconstructie van een kaart van 1900 een handelshuis had.
Loango, voor die tijd de hoofdstad van het gelijknamige koninkrijk en destijds havenstad van de Franse kolonie, ligt een paar km ten noorden van Pointe-Noire in Congo, de grootste stad in de omgeving die de functie van zeehaven van Loango heeft overgenomen in de jaren 1920.

Ook Banana en Matadi aan de mondig van de Congorivier in het buurland Democratische Republiek Congo (DRC) komen in aanmerking als mogelijk startpunt van de landreis naar Brazzaville via Leopoldsville (het huidige Kinshasa) aan de overkant van de rivier. Men moest over land omdat de Congorivier tot Brazzaville / Kinshasa onbevaarbaar is.

De handelskaravanen van die tijd volgden normaalgesproken het huidige tracé van de spoorwegen en de autowegen (in beide landen RN1 genoemd volgens de kaart) die van Pointe-Noire in Congo en Matadi in de DRC naar de hoofdsteden Brazzaville en Kinshasa leiden.

Een dergelijke wandeling in het Afrikaanse binnenland was een riskante onderneming als gevolg van onder andere tropische ziektes zoals malaria en gele koorts waar men in die tijd nog geen goede oplossing voor had.

In de wijk Mpila in Brazzaville is een straat die "Avenue de la Pointe Hollandaise" heet loodrecht op de stroomrichting van de rivier en recht tegenover de Nederlandse begraafplaats die als een punt de rivier in steekt. De naam suggereert dat in deze buurt de concessie van de NAHV gelegen was met een handelshuis en een begraafplaats.

Waarschijnlijk was L.Th. Kentgens daar overleden aan malaria, gele koorts of een andere ziekte opgelopen tijdens de tocht van de kust naar Brazzaville.
Hij kwam in dezelfde maand aan als P. v.d. Sluys volgens de bronnen en misschien met dezelfde karavaan. Ook P. v.d. Sluys stierf kort na aankomst. Was het dezelfde doodsoorzaak? Was er dan misschien sprake van een epidemie?

Het zijn hypothesen en elk stukje informatie van iedere wereldreiziger die op de Nederlandse begraafplaats in Brazzaville begraven ligt is belangrijk voor deze puzzel.

Ter aanvulling op het bovenstaande ontvingen we van Tonko Kentgens ook nog deze fraaie foto van zijn overgrootvader L.Th. Kentgens:

lthkentgens18531899

L (Leonardus) Th. (Theodorus) Kentgens

1853 - 1899

Heeft er iemand nog meer aanvullende informatie over de Nederlandse Begraafplaats in Brazzaville, dan horen we dit graag!!




Op zoek naar meer over Congo, klik dan op de onderstaande link

Mede dankzij de Rotterdammer Pincoffs kreeg Leopold II zijn privé kolonie Kongo-Vrijstaat




We ontvingen de volgende leuke oproep van Ron van Staveren, email: ronvst@xs4all.nl:






Ook deze reaktie van Inge Coesel is zeer bijzonder:




We ontvingen ook deze oproep n.a.v. de naam Komenda:

Voor ontwikkelingwerk (zie: http://www.bebobakery.com/ ), gaan wij regelmatig naar Ampanyi in Ghana, een armoedig vissersdorpje tussen Elmina en Dutch Komenda (twee Nederlandse vestingplaatsen in de laatste Nederlandse Afrikaanse kolonie)

Tijdens een van onze bezoeken kwamen wij in Dutch Komenda, een plaatsje dat ongeveer 20 km ten Westen van Elmina ligt.

komenda1

Dutch Komenda is door een lagune gescheiden van British Komenda, waar Nederland en Groot-Brittannië de macht over Ghana hebben uitgevochten.

Na de onafhankelijkheid van Ghana in 1957 is de jonge regering van Ghana gestart met de bouw van een brug tussen beide Komenda's.

Helaas bleek na korte tijd het beschikbare budget onvoldoende: Resultaat een half afgebouwde brug:

komenda2

De situatie in het dorp is erbarmelijk.

Wij, als Nederlandse ontwikkelingswerkers denken natuurlijk terug aan wat onze voorouders aan de slavenhandel hebben verdiend.

Voor de mensen daar in het "vergeten" Dutch Komenda zou de brug veel betekenen.
Het zou ideaal zijn als de bouw van de brug daar gerealiseerd zou kunnen worden.
Geld daarvoor is er helaas nog steeds niet.

Voor ons nu de vraag of er mensen zijn, die ons kunnen informeren over een mogelijkheid om dit project te kunnen realiseren.

Gaarne reply to: Lisa

Mail to: lisa@jgrf.nl

Albert en Lisa Stroeve

Lisa voegt er nog de volgende informatie aan toe, over het kasteel van Komenda, aldus beschreven door een inwoner van Brits Komenda:






Ook weer dankzij een tip van Michel van den Nieuwenhof kregen we, via deze link

http://www.gutenberg.org/files/14121/14121-h/14121-h.htm

o.m. deze citaten:

Het onderstaande vind je ook terug in ons verhaal

Lodewijk Kerdijk, een Rotterdammer die stierf in Banana, Congo

Langs den Congo tot Brazzaville.

Door A. Kloos.

Uit "De Aarde en haar volken," Jaargang 1906

De voor ons liggende landtong, Banana geheeten, vertoont ons, op eenigen afstand gezien, een liefelijk beeld van rust en koelte; wuivende palmen overschaduwen met hunne sierlijke, waaiervormige bladerkronen eenige lage, witte huizen, die met hunne helderwitte daken scherp tegen het donkere groen afsteken. Nadere kennismaking met Banana echter valt niet mede, althans niet wat natuurschoon betreft. Als we ons aan land begeven hebben zien we, dat de bodem niet veel anders is dan het zandige zeestrand, en hoewel er palmen in overvloed op groeien, is er van anderen plantengroei bijna geen spoor te ontdekken. Aan zijn gunstige ligging heeft Banana het dan ook slechts te danken, dat zich hier verscheidene blanken gevestigd hebben.

Allereerst zien we de groote factorij van het belangrijkste handelshuis dat op den Congo handel drijft, het overal in het binnenland gevestigde Hollandsche Huis, eene te Rotterdam bestaande vennootschap, die hier haar hoofdkantoor voor Afrika heeft. Hare groote magazijnen, woningen voor geëmployeerden, kantoor, werkplaatsen etc. nemen een groot deel der oppervlakte in beslag. Al deze gebouwen zijn uitstekend onderhouden en het geheel maakt aanstonds den indruk van groote orde en netheid; het doet ons goed, boven deze groote vestiging onze vaderlandsche driekleur te zien waaien.

Behalve visch, die in overvloed gevangen wordt, levert de streek niets op, wat tot onderhoud der hier wonende blanken en zwarten dienen kan. Bananen, de heerlijke, gezonde vrucht, die we op den naam afgaande, hier zoeken zouden, zijn hier evenmin te vinden als andere vrachten. De naam Banana is afgeleid van het inlandsche woord, dat steenachtig beteekent.

Zijn gewicht voor den handel op den Congo ontleent Banana dan ook slechts aan het feit, dat het is de eerste aanlegplaats der schepen van over zee en het punt van waaruit massa’s produkten van het Congobekken verscheept worden naar Europa. Doch ons stoomschip laat ons niet veel tijd ons hier lang op te houden; het maakt zich, na de mail afgegeven en verdere formaliteiten vervuld te hebben, gereed zijn weg rivieropwaarts te vervolgen.

Het is een tocht, rijk aan natuurschoon, dien we nu maken. De vaart van onze boot wordt hier aanmerkelijk getemperd door den sterken stroom en we hebben ruimschoots gelegenheid te genieten van de telkens afwisselende tafereelen, die rivier en oevers aanbieden. De weelderige plantengroei geeft aan de eilanden en boorden der rivier overal het voorkomen van ondoordringbare, uit het water oprijzende groene wallen. Nergens is een plekje gronds onbegroeid; van uit het water rijst het groen op, onafgebroken tot in de kruinen der boomen; zelfs het oog vermag niet meer dan enkele meters in die bosschen door te dringen. Een enkele maal passeeren we eenige bijeenstaande huizen en hutten, een handelsfactorij, gebouwd op een open plekje aan de rivier, dicht omringd door het onmetelijke woud, dat van alle zijden als ter herovering van dit gebied schijnt op te dringen.

Meestal vertelt ons de vlag, dat het een Hollandsche vestiging is.

kwilhelminaNAH

De Koningin Wilhelmina

Een der booten van de Ned. Afrikaansche Handelsmaatschappij

brazzavillehollands

Brazzaville

Hollandsche factorij

Verscheidene zwarten ook houden een soort winkel, en over ’t algemeen gaat hun ’t zaken doen goed af. Zij vestigden zich gewoonlijk wat verder van de rivier af, waar we ook de vele woningen en hutten van de zwarte bevolking van Boma aantreffen. In de magazijnen, die door Belgische, Hollandsche of Fransche handelshuizen opgericht werden, zijn de meeste voor ’t gebruik der blanken benoodigde Europeesche artikelen, hoewel duur, tamelijk goed te krijgen; voorts vinden we er een bonte mengeling van allerlei waren, goedkoope, veelkleurige manufacturen, odeurs, spiegeltjes, hoeden, panongs, (’t inlandsche kleedingstuk voor vrouwen) kralen, bellen, messen, kortom bijna alle denkbare zaken die de begeerte kunnen opwekken, ’t zij van de meer ontwikkelde hier verblijf houdende zwarten, ’t zij van de in de omstreken wonende nog zoo goed als geheel onbeschaafde inboorlingen.

Hoe meer we de hedendaagsche toestanden bezien en vergelijken met die van 20 jaren geleden, des te meer staan we verbaasd over en gevoelen we bewondering voor wat in dit betrekkelijk korte tijdsverloop werd tot stand gebracht. Maar—des te meer ook betreuren we het, dat een grootsch werk, goed en flink begonnen en aanvankelijk tot een goed einde gebracht, de inrichting van een geordend bestuur over een streek, waar de meest barbaarsche gewoonten onder de bewoners bestonden, een werk aldus dat tot zegen van millioenen ondernomen werd, bezoedeld is geworden door misdadige handelingen van sommigen, die er aan hadden mede te arbeiden. Dubbel jammer ook dat de staat, hoewel als zoodanig niet in gebreke gebleven om machtsmisbruik, waar dit mogelijk was, te straffen, toch zelf niet geheel vrij te pleiten is van de beschuldiging, niet altijd met de noodige kalmte en zachtheid te zijn opgetreden bij de vestiging en uitoefening van zijn bestuur.

Zijn machtigen arm te doen eerbiedigen, er desnoods met geweld ontzag voor af te dwingen, en eerst daarna te redeneeren, is, het moet helaas gezegd, dikwijls de stelregel geweest, waarnaar te werk gegaan werd bij de vestiging in nieuwe streken. We kennen verscheidene volksstammen voldoende, om de meening te kunnen uitspreken dat veel geweld achterwege had kunnen blijven, als men van het begin af het vertrouwen der negers door rechtvaardigheid, welwillendheid en het uitroeien alleen van verkeerde gewoonten had trachten te winnen. Zoo men, langzaam voortgaande, met bezadigdheid overal opgetreden was, inplaats van altijd voorop te stellen dat de negerchefs van inmenging van den Staat in hunne gebruiken niets wilden weten, had er zeker meer wederzijdsch vertrouwen blijven bestaan dan thans, nu men eenvoudig zijn wil heeft kenbaar gemaakt en desnoods heeft doen eerbiedigen. Zoo goed als het den eersten reizigers in het Congo-gebied is kunnen gelukken, contracten met negerhoofden af te sluiten, waarbij dezen het recht van vestiging der blanken erkenden, zoo goed had de Staat zich in zeer veel gevallen op minzame wijze kunnen verstaan met de groote prinsen, die een machtigen invloed op de meeste stammen hebben, als men niet steeds zijn macht vooropgesteld had. Krachtig ingrijpen zou, voornamelijk bij hoofden die belang hadden bij den slavenhandel, zeker niet te vermijden geweest zijn, doch dit was dan zelfs nog een daad van humaniteit geweest, waar het gold een einde te maken aan de vele gruwzame gebruiken, die onder de bevolking bestonden. Later, toen de Staat zich eenmaal had doen kennen als de macht die, zoo mogelijk goedschiks, anders met geweld, maar toch in elk geval, zonder omwegen bezit kwam nemen van het land, is gewapend optreden tegen hoofden, die Boele Matadi ongaarne hun gebied zagen naderen, dikwijls noodig geworden.

Dezelfde opmerkingen gelden op het gebied van belasting-inning.

Natuurlijk heeft de regeering inkomsten noodig om hare vele uitgaven te bestrijden; voor een groot deel verkrijgt zij deze uit de opbrengst der producten, ivoor en gom-elastiek, die de verschillende dorpen, elk tot een zeker bedrag, moeten leveren. Het moet erkend worden dat men niet altijd behoorlijke middelen te baat genomen heeft, om deze voortbrengselen te verkrijgen.

In plaats van de dorpen, vooral in het begin, niet te hoog te belasten en de negers, door te wijzen op de betere toestanden die geschapen werden, wat met deze belastingen te verzoenen, is dikwijls bijna het onmogelijke gevergd en zijn er voorbeelden van, dat vrouwen en kinderen opgepakt en weggevoerd, en chefs tot jarenlangen dwangarbeid veroordeeld werden. Met behulp eener uit de inlanders zelf gerecruteerde politie- en troepenmacht dwong men de bewoners van vele streken tot aanmaak van gom-elastiek tot elken prijs; in ontoegankelijke wildernissen, waar de moerassige ondergrond, slangen en viervoetige roofdieren het werken levensgevaarlijk maken, werden en worden helaas duizenden gedwongen, de gomgevende lianen op te zoeken.

Behalve de belastingen en deze verplichte arbeid werkt nog een andere factor mede om de bevolking van groote streken het juk van den Staat te doen haten, en wel, de gedwongen levering van levensmiddelen. De regeering n.l. legt verschillenden hoofden de verplichting op, eene bepaalde hoeveelheid kippen, eieren, manioc (het hoofdvoedsel van vele stammen) etc. op daartoe aangewezen markten te leveren.

Meermalen geen rekening houdende met de draagkracht der streek, en dikwijls evenmin met de woonplaats van hen die deze levensmiddelen moeten aanbrengen, dwingt men zoodoende de bewoners van vele dorpen, ongelooflijke afstanden af te leggen, teneinde ze te verkrijgen, of ter markt te brengen.

Ook werkt men, door de dorpshoofden voor de levering aansprakelijk te stellen, ze desnoods gewapenderhand bij te staan of te dwingen, machtsmisbruik in de hand. Niet zelden veroorzaakt de te hooge druk wanhopige uitbarstingen, altijd weer gevolgd door onderdrukkingen, die door hun ruw geweld wel wrok, maar zeker geen toenadering tot stand brengen.

Zeer te betreuren is het ook, dat de Staat in zijn rechtspleging de lichamelijke straf opnam en zijnen zelfstandigen ambtenaren, als chefs de poste en kapiteins der rivierbooten b.v., het recht geeft deze straffen uit te spreken.

De barbaarsche chicot, een soort zweep van ineengedraaide reepen nijlpaardenhuid vervaardigd, waarmede men de arme slachtoffers, dikwijls na enkele slagen op den blooten rug, bloedend verwondt, werd en wordt helaas nog al te veel gebruikt. Er zijn blanken, die er een soort van genoegen in scheppen, met dat verfoeilijke, niet genoeg te veroordeelen werktuig voortdurend spelenderwijs in de hand te loopen, als teeken misschien hunner macht, of waardigheid wellicht? Wel is het toedienen van lichamelijke straffen, niet uitgesproken door vertegenwoordigers der regeering, strafbaar en worden de bedrijvers, bij een aanklacht ook vervolgd, maar ook de Staat zelf moest ze niet toepassen, doch liever trachten het gruwzaam misdrijf, dat in Afrika een soort burgerrecht verkreeg, met krachtige hand overal uit te roeien. De bewering, dat dergelijke straffen noodig zijn, en men er in vele gevallen niet buiten zou kunnen, wordt in Afrika dikwijls geuit. Zij echter, die van deze meening zijn, missen òf het geduld, òf het rechtvaardigheidsgevoel om te beproeven of men met negers ook op andere wijze kan omgaan; of wel, zij wordt uitgesproken door lieden, die zich nooit de moeite gaven, de zwarten ook maar eenigszins van nabij te leeren kennen. Velen toch veronderstellen maar eenvoudig, dat het wel zoo zijn zal.

Gelukkig dat er anderen gevonden worden, die door hunne manier van optreden deze opinie logenstraffen. Er zijn voorbeelden van maandenlange karavaanreizen, soms door één enkelen blanke, vergezeld van talrijke dragers ondernomen, gedurende welke het niet eenmaal voorkwam, dat het gedrag der zwarten tot eenige ontevredenheid aanleiding gaf. Een weinig tact doet hier wonderen, waarover zij, die zoo spoedig de hand tot slaan opheffen, verbaasd zouden staan.

Gelukkig ook dat de overheid, zoowel in den onafhankelijken Congo-staat als in Fransch Congo, den inboorlingen het vertrouwen gegeven heeft, dat klachten over lichamelijke kastijding met gerustheid voor het gerecht gebracht kunnen worden; de vrees voor straf houdt velen tenminste nu van hunne ruwe manier van optreden terug. Aan den Beneden-Congo, in de omgeving van Boma en Leopoldville en in het Fransche gebied te Brazzaville en omstreken behoort de chicot tamelijk wel tot het verleden. Ten zeerste te hopen is het, dat de regeering ook in de hooger gelegen streken spoedig op afdoende wijze tegen dit ergerlijke misbruik zal kunnen optreden.

Per stoomboot of per kano, het typische inlandsche vervoermiddel te water, verlaten we te Kinshassa het gebied van den Congo-Staat om, na den wijden Stanley-Pool overgestoken te zijn, te Brazzaville de Fransche Colonie te betreden.

Wie voor eenige jaren Brazzaville bezocht, zou door den aanblik der hier en daar verspreid liggende onaanzienlijke gebouwen zeker niet op de gedachte gekomen zijn, dat hij zich bevond in de tweede hoofdplaats der groote Fransche kolonie aan den Congo.

Vooral na een bezoek aan den Congo-Vrijstaat, waar overal de Staat zoo in alle opzichten op den voorgrond treedt, moest het den bezoeker van Brazzaville opvallen, hoe èn het gouvernement èn de handel zich hier met een veel bescheidener plaats vergenoegden, dan dit aan den overkant der rivier het geval was.

Zeker moet bij deze beoordeeling niet uit het oog verloren worden, dat Brazzaville, wat betreft de verbinding met de kust en het verkrijgen van de hulpmiddelen voor den bouw van huizen etc. en voor het onderhoud der blanken benoodigd, in ongunstiger omstandigheden verkeerde, dan het reeds beschouwde gedeelte van den Vrijstaat. In den tijd toen de spoorweg tusschen Matadi en Kinshassa nog niet bestond, was Loango, een plaatsje aan de kust van den Oceaan gelegen, de stapelplaats, waar de meeste goederen, uit Europa aangevoerd, werden opgeslagen en van waaruit ze per karavaan, langs een langen en moeilijken weg, naar Brazzaville vervoerd moesten worden. Wèl waren groote en vele bezwaren aan dit transport verbonden. De reis het binnenland in, nam 20 à 30 dagen in beslag en vooral in den regentijd (van November tot einde Mei ongeveer) waren de moeilijkheden niet licht te achten. Zware regens en niet minder de tornado’s, de van hevige stormen en geweldige slagregens vergezeld gaande onweersbuien, van welker hevigheid men zich in gematigder luchtstreken moeilijk een voorstelling maken kan, belemmerden zeer het geregeld verkeer. De vochtigheid van den bodem, waarop men dikwijls overnachten moest, was bovendien zeer nadeelig voor den gezondheidstoestand der dragers. De eindelooze vlakten zijn in dien tijd des jaars bedekt met welig opschietend gras, dat 3–5 M. hoog wordt; dit harde, scherpe gras, neergeslagen door den wind en den regen, bedekt het smalle voetpad, waarover de dragers achter elkander voortgaan, met een verward kluwen, dat niettemin altijd nog enkele meters hoog is. Men gaat er niet alleen tusschen- maar ook onderdoor; het beneemt aan alle zijden, ook naar boven, het uitzicht; met moeite vindt men hierin zijn weg, en als de zon er op schijnt is de drukkende hitte er bijna ondraaglijk. Op vele plaatsen treft men deze grasvlakten aan. Ook het trekken door de bosschen, waaronder vooral het Mayumba-bosch berucht is, was in dat gedeelte van het jaar eene lastige onderneming. Over berghellingen en door diepe valleien strekt dit bosch zich uit. De hellingen zijn dikwijls zóó steil, dat men er met behulp van lianen, wortels en stronken tegen opklimt of er langs afdaalt; in de diepten is de bodem doorweekt en op vele plaatsen herschapen in een moeras. Het doorwaden der menigvuldige stroompjes, op enkele gedeelten is 10 per dag geen zeldzaamheid, is altijd tijdroovend en lastig, soms gevaarlijk; in den regentijd in dubbele mate.

Eén inrichting te Brazzaville echter—en dit is een bewijs te meer dat de langzame ontwikkeling van de Fransche kolonie niet alleen aan de boven omschreven moeilijkheden geweten kan worden—kon de vergelijking met de beste Europeesche nederzettingen in den Congo-Vrijstaat doorstaan niet alleen, maar zocht er tevergeefs haars gelijke,—de factorij n.l. die hier gebouwd werd door de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap. Deze groote Hollandsche Vennootschap, die haren handel op den Congo dreef reeds vóór de vestiging van den Vrijstaat of de Fransche kolonie, stichtte al jaren geleden hare factorijen langs de rivier; eerst langs het benedengedeelte, doch al spoedig na de reis van Stanley, al dieper en dieper het land ingaande tot aan den Stanley-Pool. Van uit Kinshassa ondernamen de Hollanders reeds hunne tochten naar het binnenland, tot aan Stanley-Falls zelfs, in de allereerste jaren der vestiging van den Vrijstaat, toen er van Franschen invloed aan de overzijde nog nagenoeg niets te bespeuren viel.

Tot het aanzien, dat het Hollandsche Huis in deze uitgestrekte landstreken genoot, droeg niet weinig bij—’t dient ter eere van zijn chefs en employés gezegd—dat hier steeds streng gewaakt werd tegen machtsmisbruik. Men had natuurlijk geen soldaten of gewapende lieden in zijn dienst om de negers tot levering van de verschillende voortbrengselen te dwingen; men beproefde ook geen dwang, doch zocht slechts overal den vrijen ruilhandel te ontwikkelen, en—het huis bevond er zich goed bij.

Van zeer groot belang was begrijpelijkerwijs het bestaan van dit machtige handelshuis voor de Franschen bij de vestiging van hun gezag aan den Boven-Congo. Ontelbare malen stond het de regeering bij met zijne—voor dien tijd en die streken—rijke hulpmiddelen. Dikwijls voorzagen zijn magazijnen de Fransche posten aan de kust, bij Manyanga, of te Brazzaville, van de noodige handelsgoederen of levensbehoeften, en verscheidene malen bood het te Brazzaville zijn booten aan de regeering aan voor het vervoer naar boven van expedities en goederen; aanbiedingen, die steeds gaarne en dankbaar aanvaard werden. Meerdere beroemd geworden Fransche missies vertrokken zoo op Hollandsche stoombooten, met behulp van Hollandsch personeel naar de plaatsen hunner bestemming.

Meer en meer echter, naarmate de invloed der Franschen in den Congo grooter werd, naarmate de regeering meer ambtenaren en grooter hulpmiddelen kreeg, begon men met leede oogen de groote ontwikkeling van den Hollandschen handel gade te slaan; het duurde niet lang of de Vennootschap ondervond hiervan de gevolgen. Het “La France et ses Colonies pour les Français”, zoo dikwijls door regeeringspersonen en handelaars geuit, vond misschien nergens zoo sterk zijn toepassing als hier. Hoewel men het huis zijn reeds verkregen factorijen niet ontnemen kon, maakte men het den handel op een andere wijze ongeveer onmogelijk. Zonder rekening te houden met reeds verkregen rechten, werden uitgestrekte gedeelten der kolonie in concessie uitgegeven aan uitsluitend Fransche maatschappijen, die enkele jaren geleden, tengevolge van kunstmatig opgewekte belangstelling en overdreven voorstellingen, in grooten getale werden opgericht.

Binnen korten tijd was het recht van handeldrijven met de inboorlingen in bijna het gansche Fransche gebied tot de maatschappijen, die eigenaars werden dezer concessies, beperkt, waardoor nagenoeg de geheele kolonie voor den vrijen handel gesloten was. Vertoogen mochten niet baten. Men beriep zich op de tractaten waarbij de vestiging van Europeesche natiën in de Congo-streken geregeld werd—doch zonder resultaat.

’t Gevolg was, dat voor de Hollandsche vennootschap het bezit harer met moeite verworven factorijen langs de bovenrivieren bijkans waardeloos werd; van handeldrijven toch was geen sprake meer, nu ongeveer al deze factorijen lagen in de concessie van de een of andere in Frankrijk opgerichte maatschappij.

Wel heeft men het Hollandsche element niet kunnen verdrijven en hield het Huis zich, ondanks alle moeilijkheden en tegenwerking, staande door transportdiensten en ’t zoeken van nieuwe handelsverbindingen, doch de vrije ontwikkeling van zijnen handel werd voor goed gefnuikt.

Het resultaat dezer verdeeling in concessies is evenwel nòch voor de regeering, nòch voor den handel gunstig geweest. En geen wonder ook. Door de onbekendheid met de toestanden aan den Congo, onderschatte men al te zeer de moeilijkheden die te overwinnen waren; men stelde zich gouden bergen voor van de opbrengst der uitgestrekte concessies, waar men het recht van alleenhandel hebben zou en dus over de geheele gom-elastiek-productie te beschikken had. De teleurstelling bleef dan ook niet uit. De nieuw opgerichte maatschappijen ondervonden al spoedig dat oude toestanden, vooral in een land als Midden-Afrika, maar niet met éen slag te wijzigen zijn. De vestiging in Brazzaville zonder eerst vasten voet aan de kust te hebben, bracht onvoorziene hindernissen en ongedachte kosten mede. Bovendien, de reis van deze plaats naar de meeste der concessies was op zichzelf reeds bezwaarlijk genoeg; hoeveel te moeilijker en kostbaarder werd het niet, alle benoodigdheden en handelsartikelen naar die verafgelegen streken op te voeren! En dan de handel zelf. Het verkennen der uitgestrekte terreinen, waarvan zelfs geen kaarten bestonden; het uitzoeken der goede punten voor factorijen-bouw; het bekend worden met de eigenaardigheden der bevolking, die dikwijls nog nooit in aanraking geweest was met Europeanen; het juist beoordeelen der artikelen, waaraan door de negers waarde gehecht zou worden, en waarvoor ze hunne producten, zoo deze tenminste in de concessie gevonden werden, wat ook nog niet altijd het geval was, zouden willen inruilen,—het waren even zoovele moeilijkheden, waarop nagenoeg in ’t geheel niet gerekend was.

Mag men zich in Europa al eens af vragen: “Vanwaar toch die langzame ontwikkeling, die bestendiging van oorspronkelijke toestanden in een land dat toch reeds meer dan 25 jaren door blanken bezocht en bewoond wordt”,—men behoeft niet lang aan den Congo te vertoeven om het antwoord op deze vragen te vinden. De groote hinderpaal n.l., die een goede ontwikkeling van Midden-Afrika in alle opzichten in den weg staat, is het ongezonde klimaat dezer streken. De koortsen, opgewekt door de uitwasemingen der vele moerassen of overgebracht door de muskieten, de stoornissen in de spijsverteringsorganen en de aandoeningen van lever en milt, waaraan de blanke hier blootstaat, zijn de hoofdoorzaken, die den Congo, en niet ten onrechte, om zijn klimaat berucht maken. Hoewel er ook in dit opzicht veel overdreven wordt, blijft het een uitgemaakte zaak, dat de vele ziektegevallen dikwijls met doodelijken afloop, die onder de blanke bevolking voorkomen, kolonisatie, of ook maar een eenigszins geregelde, meer duurzame vestiging beletten. Het ongunstige klimaat, veel meer dan de groote hitte—hoewel deze ook niet voorbij te zien is, waar reeds te 7 uur in den morgen, een uur na zonsopgang dus, de thermometer 80° aanwijst—maakt, dat de blanke het land, al heeft dit ook zeker zijn bekoring, blijft beschouwen als een tijdelijke verblijfplaats, die hij, zoodra de omstandigheden hem dit veroorloven, gaarne tegen de vroeger bewoonde oorden verwisselt.





We ontvingen ook de volgende reaktie:

Laatst was ik op een lezing in Veere in verband met de genealogie van de familie van Tets. Daar werd verteld dat er een graf was van Lambert Jacob van Tets op de binnenplaats van het fort Elmina. Dit was mijn familie onbekend en ik vond het dan ook leuk een beschrijving ervan te ontvangen, beschreven door Pieter Fagel in “Zeven eeuwen Veere”. Deze voorvader was Directeur-Generaal van de Noord- en Zuidkust van Afrika, standplaats Elmina. Portretten van Lambert Jacob en zijn vrouw hangen in de Schotse huizen in Veere.

Nicole Lapré – van Tets

Aad: L.J. van Tets is 3 maanden directeur-gouverneur geweest

Ook hier staat het een en ander op over Elmina:

http://de.wikipedia.org/wiki/Niederl%C3%A4ndische_Besitzungen_an_der_Goldk%C3%BCste





Sinds een paar jaar heeft Gouda Elmina uitgekozen als Partnergemeente.

Meer informatie over de relatie Gouda Elmina is te vinden op

http://www.gouda.nl/

zoekterm: Elmina






    Op de Volksuniversiteit Geldrop start op woensdagavond 6 oktober 2010 een cursus van 10 avonden over de geschiedenis van de Nederlandse Koloniën. Ook wordt dan natuurlijk de geschiedenis van Elmina besproken!

    Docent: Aad 'arcengel' Engelfriet, cultureel-historisch reisleider, stadsgids en geschiedenis docent. Webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, een erkend specialist op het gebied van de Nederlandse koloniale geschiedenis.

    Voor meer info:

    klik dan HIER




    Geinteresseerd in een historische rondleiding voor uw eigen groep(je) door Aad 'arcengel' Engelfriet, webmaster van deze grootste Nederlandstalige geschiedenis website, door o.m. een stad of streek in bijv. Nederland, België, Duitsland, Groot-Brittannië, Ierland en/of een historische lezing, publicatie, recensie:

    Voor meer vrijblijvende informatie

    aad@engelfriet.net

    Wilt U eerst meer weten over Aad Engelfriet:

    klik dan HIER







Terug naar Aad's homepage, met links naar al zijn verhalen





Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

22 April 2014